ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5337

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
430013 - KG ZA 12-1201
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handeling van de Staat door vervangende hechtenis zonder betalingsregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 november 2012, staat de vraag centraal of de Staat onrechtmatig handelt jegens eiser door vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen aansluitend aan zijn huidige detentie, zonder hem de kans te geven een betalingsregeling te treffen voor de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Eiser heeft in vier strafzaken schadevergoedingsmaatregelen opgelegd gekregen, die bij niet-betaling kunnen worden omgezet in vervangende hechtenis. Eiser heeft geprobeerd een betalingsregeling te treffen, maar deze zijn door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) afgewezen, omdat de voorgestelde regeling niet in verhouding staat tot het verschuldigde bedrag en er geen uitzicht is op volledige voldoening binnen een redelijke termijn.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de Staat niet onrechtmatig handelt. De wetgeving en de Aanwijzing executie geven het CJIB de bevoegdheid om betalingsregelingen te treffen, en de rechter kan deze beslissingen slechts marginaal toetsen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in aanmerking komt voor een betalingsregeling, en de voorgestelde regeling van € 30,-- per maand zou leiden tot een betalingstermijn van meer dan 143 jaar, wat niet als redelijk kan worden beschouwd. De rechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bepalingen omtrent schadevergoedingsmaatregelen en de rol van het CJIB in de uitvoering daarvan. De voorzieningenrechter concludeert dat de Staat niet verplicht is om af te wijken van de in de Aanwijzing neergelegde termijnen, zelfs niet in schrijnende situaties, en dat de betalingsonmacht van eiser geen grond vormt om de vervangende hechtenis niet ten uitvoer te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 430013 / KG ZA 12-1201
Vonnis in kort geding van 22 november 2012
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de PI te [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. M.A.C. van Overmeire-de Vilder te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden, (het Ministerie van Veiligheid en Justitie)
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 14 november 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Aan [eiser] zijn in vier strafzaken schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Bij arrest van 4 februari 2004 heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch hem in de strafzaak met parketnummer 20-000598-03 (hierna 'zaak A') drie maatregelen opgelegd van in totaal € 5.816,61, bij niet-betaling te vervangen door 115 dagen vervangende hechtenis. Bij arrest van 20 mei 2009 heeft het Gerechtshof te Amsterdam [eiser] in de strafzaak met parketnummer 23-002488-06 (hierna 'zaak B') een schadevergoedingsmaatregel van € 398,31 opgelegd, bij niet-betaling te vervangen door 7 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank Almelo heeft [eiser] in de strafzaak met parketnummer 08-710130-09 (hierna 'zaak C') bij vonnis van 22 december 2009 twaalf schadevergoedingsmaatregelen van in totaal € 43.657,46 opgelegd, bij niet-betaling te vervangen door in totaal 365 dagen vervangende hechtenis. Ten slotte heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 21 juni 2010 in de strafzaak met parketnummer 20-000670-09 (hierna 'zaak D') elf schadevergoedingsmaatregelen aan [eiser] opgelegd van in totaal € 783,15, bij niet-betaling te vervangen door 12 dagen vervangende hechtenis. Voormelde uitspraken zijn alle onherroepelijk geworden.
1.2. Op 8 januari 2008 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) [eiser] in zaak A een voorlopige betalingsregeling toegestaan van zes maandelijkse termijnen van € 12,50. [eiser] is deze niet correct nagekomen. Vervolgens heeft [eiser] te laat een nieuw betalingsvoorstel gedaan. Een nieuwe betalingsregeling is uiteindelijk niet tot stand gekomen omdat [eiser] de schadevergoedingsmaatregel niet binnen de wettelijke termijn van 27 maanden zou kunnen voldoen. Ook met betrekking tot zaak B is tevergeefs tussen [eiser] en het CJIB gecorrespondeerd over een betalingsregeling.
1.3. Van medio 2010 tot 20 februari 2012 is [eiser] in Oostenrijk gedetineerd geweest in verband met een daar aanhangige strafzaak. Op 18 oktober 2012 heeft de advocaat van [eiser] het CJIB in zaak C verzocht om de betalingsverplichting van [eiser] op te schorten tot het moment waarop hij weer naar Nederland wordt overgeplaatst. Het CJIB heeft dit verzoek bij brief van 25 oktober 2010 afgewezen.
1.4. Sinds 20 februari 2012 is [eiser] weer gedetineerd in Nederland. Op 27 februari 2012 zijn zaak A tot en met D ter executie aangeboden aan de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel.
1.5. Een op 9 maart 2012 door [eiser] aan het CJIB gedaan verzoek tot het treffen van een betalingsregeling in zaak B is bij brief van 16 maart 2012 afgewezen.
1.6. Bij brief van 10 mei 2012 heeft de officier van justitie aan het CJIB meegedeeld in te stemmen met een betalingsregeling met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel in zaak C. Op 5 juni 2012 heeft [eiser] het CJIB verzocht om een betalingsregeling van € 30,-- per maand te treffen. Bij brief van 13 juni 2012 heeft de advocaat van [eiser] het CJIB verzocht om bij de beoordeling van het verzoek van [eiser] "(...)de beslissing van de officier van justitie te Almelo te volgen(...)".
1.7. Bij brief van 2 juli 2012 heeft mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam, (hierna mr. Koenders) namens [eiser] aan het CJIB een afschrift van de brief van 10 mei 2012 van de officier van justitie te Almelo verzocht. Het CJIB heeft op 9 juli 2012 aan dit verzoek voldaan. In het begeleidende faxbericht heeft het CJIB - voor zover hier van belang - het volgende aan mr. Koenders meegedeeld:
"(...)
Volgens de brief staat de officier van justitie een betalingsregeling toe. Ik heb u telefonisch toegelicht dat de officier van justitie deze bevoegdheid niet heeft, maar dat deze bevoegdheid, van het in behandeling nemen, het beoordelen en het eventueel toestaan van een betalingsregeling, toekomt en is voorbehouden aan het CJIB.
(...)".
1.8. Het onder 1.6. bedoelde verzoek van [eiser] is bij brief van 11 juli 2012 herhaald met betrekking tot alle schadevergoedingsmaatregelen. Op 8 augustus 2012 heeft het CJIB het verzoek afgewezen - samengevat - omdat de voorgestelde betalingsregeling in geen verhouding staat tot het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, dat een dergelijk verzoek alleen gehonoreerd kan worden als [eiser] de gehele vordering binnen een redelijke termijn betaalt en dat de voorgestelde betalingsregeling daar geen zicht op biedt.
1.9. [eiser] heeft gedurende de afgelopen jaren in totaal een bedrag van € 242,50 voldaan. [eiser] is uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregelen nog een bedrag van in totaal € 51.566,52 verschuldigd. Met ingang van 22 november 2014 zal de vervangende hechtenis met betrekking tot zaak C ten uitvoer worden gelegd, tenzij [eiser] dan heeft betaald. Daarna zal de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis met betrekking tot respectievelijk de zaken A, D en B aanvangen.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert - zakelijk weergegeven - te bepalen dat [eiser] de schadevergoedingsmaatregelen zal aflossen door betaling van € 30,-- per maand gedurende zijn detentie en een hoger bedrag per maand na zijn detentie, alsmede de Staat te bevelen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van [eiser] op te schorten totdat [eiser] verzuimt aan voormelde betalingsregeling te voldoen, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2. Daartoe stelt [eiser] het volgende. [eiser] heeft tijdens zijn detentie niet over een normaal inkomen beschikt en hij heeft daardoor vrijwel geen mogelijkheden gehad om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te voorkomen. [eiser] heeft de officier van justitie verzocht om hem in de gelegenheid te stellen om een betalingsregeling te treffen. De officier van justitie heeft zonder voorwaarden te stellen met een betalingsregeling ingestemd, waarna [eiser] heeft voorgesteld om een bedrag van € 30,-- per maand te voldoen. Het CJIB heeft het betalingsvoorstel echter afgewezen en heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet bevoegd is om een betalingsregeling te treffen en dat [eiser] op grond van de zogenoemde 'Aanwijzing executie' niet binnen de gestelde termijn aan de schadevergoedingsmaatregel zou kunnen voldoen. Het CJIB handelt onrechtmatig jegens [eiser] door de betalingsregeling niet te aanvaarden. Aan de toezegging van de officier van justitie heeft [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat de vervangende hechtenis niet ten uitvoer zou worden gelegd, zonder dat [eiser] eerst de gelegenheid zou krijgen om een betalingsregeling te treffen. Het standpunt van de Staat gaat voorbij aan het doel en de strekking van de schadevergoedingsmaatregel, die geen extra leedtoevoeging beoogt. Toepassing van de vervangende hechtenis is slechts bedoeld als dwangmiddel om tot nakoming over te gaan, hetgeen zinloos is, nu [eiser] de schadevergoedingsmaatregel wel wil, maar niet kan betalen.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De vordering van [eiser] is gebaseerd op beweerd onrechtmatig handelen dat is toe te rekenen aan de Staat. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven. Daarnaast is [eiser] ontvankelijk in zijn vordering. Tegen de weigering een betalingsregeling te treffen ter zake van de schadevergoedingsmaatregelen staat geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open dan die bij de burgerlijke rechter.
3.2. Primair heeft de Staat betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vordering, aangezien de vervangende hechtenis met betrekking tot zaak C niet eerder dan op 22 november 2014 zal aanvangen. Echter, hiertegenover heeft [eiser] genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij zonder de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis eerder in aanmerking komt voor detentiefasering, waarin hij kan toewerken naar resocialisatie. Daarmee is het spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] gegeven.
3.3. Kern van het geschil betreft de vraag of de Staat onrechtmatig handelt jegens [eiser] door vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen aansluitend aan de detentie van [eiser] zonder hem de kans te gunnen opnieuw een betalingsregeling ter zake van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen te treffen.
3.4. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een onherroepelijke, veroordelende beslissing van de strafrechter niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat een strafvonnis zo spoedig mogelijk wordt geëxecuteerd. Dat uitgangspunt geldt ook voor de tenuitvoerlegging van opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In artikel 561 lid 3 Sv is bepaald dat het openbaar ministerie uitstel van betaling kan verlenen of betaling in termijnen kan toestaan.
3.5. [eiser] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op een toezegging van de officier van justitie te Almelo. De Staat heeft immers voldoende aannemelijk gemaakt dat de bevoegdheid te beslissen over een betalingsregeling intern bij het CJIB is neergelegd en niet bij de individuele officier van justitie. De wet verzet zich niet tegen een dergelijke interne overdracht van bevoegdheden. De bewuste brief van 10 mei 2012 van de officier van justitie te Almelo, waarop [eiser] zich in dit verband beroept, was bovendien gericht aan het CJIB en was, in lijn met de hierboven besproken exclusieve bevoegdheid van het CJIB, louter bedoeld als advies aan het CJIB, zodat [eiser] de bedoelde brief reeds daarom niet als toezegging aan hem heeft mogen opvatten. Dat blijkt ook uit de brief van 9 juli 2012 waarmee de brief van de officier van justitie aan de advocaat van [eiser] is toegezonden en waarin is toegelicht dat de officier van justitie niet de bevoegdheid heeft te beslissen over een betalingsregeling. Uit de brief van de officier van justitie blijkt bovendien slechts dat [eiser] een betalingsregeling kan worden aangeboden, maar (vanzelfsprekend) niet dat elke betalingsregeling akkoord is. Van de zijde van de Staat is naar voorlopig oordeel voldoende onderbouwd dat [eiser] niet (meer) voor een betalingsregeling in aanmerking komt. Redengevend daarvoor is het volgende.
3.6. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen. De wijze waarop het CJIB een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, is neergelegd in de 'Aanwijzing executie' (Staatscourant 21 december 2010, 20473, met rectificatie op 11 januari 2011). Daarin is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen betalingsregeling treft, tenzij een daartoe strekkend verzoek op grond van bijzondere omstandigheden kan worden gehonoreerd. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek geldt als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel maximaal 12 maanden. In bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot maximaal 36 maanden. Dit is echter alleen mogelijk indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is. Slechts in uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een 'schrijnende situatie', kan van de termijn van maximaal 36 maanden worden afgeweken. Alsdan wordt maatwerk geleverd in het individuele geval. Ook in die situatie moet de regeling er wel toe leiden dat het (totaal) verschuldigde bedrag binnen een redelijke termijn volledig wordt voldaan. Voorts bepaalt de Aanwijzing executie dat een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd indien de inning en/of het verhaal met, dan wel zonder dwangbevel niet succesvol kan worden afgesloten. Het CJIB heeft dienaangaande een ruime beleidsvrijheid, hetgeen meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
3.7. Tegen de achtergrond van het voorgaande en nu het in de Aanwijzing executie neergelegde beleid, gelet op het doel en de strekking van de wettelijke bepalingen betreffende de schadevergoedingsmaatregelen, als alleszins redelijk moet worden beschouwd, kan de Staat (lees: het CJIB) niet worden verweten dat hij ten aanzien van [eiser] niet heeft willen afwijken van de in de Aanwijzing executie neergelegde maximale betalingstermijnen van 12 en 36 maanden, ook niet indien de situatie van [eiser] als 'schrijnend' in de zin van die aanwijzing zou moeten worden aangemerkt. De door [eiser] voorgestelde betalingsregeling van € 30,-- per maand zou er immers - zoals de Staat onbetwist naar voren heeft gebracht - op neerkomen dat het in totaal verschuldigde bedrag pas na ruim 143 jaar zou zijn voldaan, hetgeen niet kan worden aangemerkt als binnen een redelijke termijn. Dat [eiser] na ommekomst van zijn detentie een substantieel hoger bedrag zou kunnen aflossen en wel zodanig dat sprake zou zijn van een aflossing binnen een redelijke termijn, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De Staat hoefde dan ook naar voorlopig oordeel geen genoegen te nemen met het aanbod van [eiser]. Dat [eiser] nu eenmaal geen grotere draagkracht heeft doet aan dat oordeel niet af. Voor zover [eiser] heeft betoogd dat hij vanwege zijn detentie niet in staat is om de schadevergoedingsmaatregelen te voldoen, wordt overwogen dat de Hoge Raad in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634) heeft geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat door de wetgever onder ogen is gezien dat de bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen vervangende hechtenis ook ten uitvoer kan worden gelegd in gevallen waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. Zoals de Staat terecht heeft aangevoerd, vormt betalingsonmacht in geval van een schadevergoedingsmaatregel, anders dan bij de ontnemingsmaatregel, geen grond om af te zien van vervangende hechtenis. Het betoog van [eiser] dat vervangende hechtenis extra leedtoevoeging met zich brengt, stuit hierop reeds af. Ten slotte wordt nog overwogen dat nadat een zaak ter executie is aangeboden volgens vast beleid van het CJIB in beginsel geen betalingsregeling meer wordt getroffen. Hetzelfde geldt indien een eerder getroffen betalingsregeling niet naar behoren is nagekomen.
3.8. Slotsom van het voorgaande is dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de Staat onrechtmatig jegens [eiser] handelt door de door hem voorgestelde betalingsregeling niet te accepteren. Voor opschorting van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis ziet de voorzieningenrechter (ook anderszins) geen aanleiding. De vorderingen van [eiser] worden dan ook afgewezen.
3.9. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.391,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2012.
mvt