ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5998

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
367957 / HA ZA 10-2017
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in een civiele procedure tegen de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot betekening en kennisgeving

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 november 2012, is een verstekvonnis gewezen tegen de Verenigde Staten van Amerika. De zaak betreft de vraag of de betekening en kennisgeving aan de gedaagde op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, conform de vereisten van het Haags Betekeningsverdrag en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De eiser had een exploot van dagvaarding verzonden via de U.S. Central Authority en rechtstreeks aan de gedaagde, maar de U.S. Central Authority weigerde de betekening uit te voeren, wat leidde tot de vraag of aan de voorwaarden voor verstek kon worden voldaan.

De rechtbank oordeelde dat aan de voorwaarden van artikel 15 lid 2 van het Haags Betekeningsverdrag was voldaan, aangezien er geen bewijs van kennisgeving kon worden verkregen ondanks bemiddelingspogingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De rechtbank concludeerde dat de U.S. Central Authority ten onrechte had geweigerd de betekening uit te voeren, omdat de reden voor weigering niet onder de uitzonderingen viel die in het verdrag zijn opgenomen.

De rechtbank heeft de bevoegdheid om van de zaak kennis te nemen vastgesteld op basis van artikel 6 aanhef en onder e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser, die gebaseerd waren op onrechtmatig handelen van de gedaagde, toegewezen. De kosten van het geding zijn begroot op € 7.039,89 en $ 95,-, met een liquidatietarief van € 4.000,- (inclusief btw).

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector civiel recht
1555
zaaknummer / rolnummer: 367957 / HA ZA 10-2017
vonnis van 28 november 2012
[eiser]
tegen
de Verenigde Staten van Amerika
In de onderhavige procedure ligt allereerst de vraag voor of de betekening en kennisgeving aan gedaagde op zodanige wijze is geschied - conform de vereisten van artikel 55 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken van 15 november 1965, Trb. 1969, 55 (hierna: Haags Betekeningsverdrag) - dat de rechtbank thans verstek kan verlenen en een verstekvonnis kan wijzen.
Het exploot van dagvaarding is uitgebracht op de wijze voorzien in artikel 55 lid 1 Rv en er is gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van het Haags Betekeningsverdrag. Daarnaast is door de deurwaarder een afschrift van het exploot van dagvaarding rechtstreeks per post aan gedaagde gestuurd (vergelijk artikel 10 aanhef en onder a) Haags Betekeningsverdrag). De U.S. Central Authority heeft het door haar ontvangen stuk "without execution" geretourneerd. Met betrekking tot het aan de gedaagde rechtstreeks toegezonden exploot, is eveneens door de U.S. Central Authority gereageerd waarbij ook dit stuk "without execution" is geretourneerd. Bij brief van 25 september 2012 heeft eiser - onder meer - gesteld dat hij veelvuldig overleg heeft gehad met het ministerie van Buitenlandse zaken, welk overleg niets heeft opgeleverd.
De U.S. Central Authority heeft vermeld dat zij de stukken retourneert omdat gedaagde in een eerdere procedure tussen partijen in 2007 te weinig tijd heeft gehad om in rechte te verschijnen. Naar het oordeel van de rechtbank stelt eiser terecht dat de onderhavige procedure een op zichzelf staande procedure is. Volgens artikel 13 lid 1 Haags Betekeningsverdrag mag de uitvoering van betekening of kennisgeving enkel worden geweigerd wanneer de aangezochte Staat oordeelt dat daardoor inbreuk zou worden gemaakt op zijn soevereiniteit of veiligheid. De door de U.S. Central Authority genoemde reden voor weigering valt niet onder deze uitzonderingen, zodat zij niet had mogen weigeren de betekening uit te voeren.
In deze situatie is artikel 15 lid 2 Haags Betekeningsverdrag van toepassing. Aan de voorwaarden genoemd in dit artikellid onder a) tot en met c) is voldaan, nu het exploot van dagvaarding is toegezonden op twee van de in het Haags Betekeningsverdrag geregelde wijzen (via de U.S. Central Authority en rechtstreeks aan gedaagde), sedert het tijdstip van toezending van het stuk een termijn is verlopen die ten minste zes maanden bedraagt en in weerwil van alle bemiddelingspogingen van het ministerie van Buitenlandse zaken geen bewijs van kennisgeving kon worden verkregen.
Dat betekent dat verstek zal worden verleend en een vonnis zal worden gewezen ingevolge artikel 230 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van de zaak kennis te nemen berust op artikel 6 aanhef en onder e. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De rechtbank ziet geen aanleiding ambtshalve te onderzoeken of de omstandigheden van dit geval een beroep van de Verenigde Staten van Amerika op immuniteit van jurisdictie wettigen (vgl. HR 26 maart 2010, NJ 2010, 526).
Uit de dagvaarding is niet eenduidig op te maken wanneer de onderhavige door eiser gestelde onrechtmatige daad door gedaagde is gepleegd, zodat de rechtbank niet kan vaststellen of de onderhavige onrechtmatige daad binnen het temporele toepassingsgebied van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II) valt. Nu in artikel 10:159 Burgerlijk Wetboek, Rome II van toepassing wordt verklaard op alle verbintenissen die buiten de werkingssfeer vallen van deze verordening, dient in alle gevallen het toepasselijk recht te worden gevonden door toepassing van Rome II. Op grond van artikel 4 lid 1 Rome II dient de vordering naar Nederlands recht te worden beoordeeld.
De rechtbank wijst - onder verwijzing naar de aangehechte dagvaarding - het daarin onder I. tot en met V. gevorderde toe, waarbij wordt opgemerkt dat de vorderingen gebaseerd zijn op onrechtmatig handelen van gedaagde zodat de rechtbank begrijpt dat de vorderingen zoals geformuleerd in het petitum volgens eiser de schade betreffen die hij dientengevolge lijdt en er geen aanleiding is de zaak te verwijzen naar de sector kanton in verband met vorderingen betreffende een arbeidsovereenkomst.
Het onder VI. gevorderde wordt eveneens toegewezen waarbij de twee punten van het toepasselijke liquidatietarief sluiten op € 4.000,- (inclusief btw).
Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van eiser tot dusver worden begroot op € 7.039,89 en $ 95,-. De explootkosten dienen in het voorkomende geval te worden vermeerderd met de verschuldigde omzetbelasting.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Honée en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 november 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.