ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6032

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
421582 FA RK 12-4518
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een huisverbod opgelegd op basis van de Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 november 2012 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een huisverbod dat aan eiser was opgelegd. Het huisverbod was ingesteld door de burgemeester op 30 mei 2012 en verlengd op 7 juni 2012, naar aanleiding van een aangifte van de echtgenote van eiser, waarin zij meldde dat zij jarenlang door hem mishandeld was. Eiser heeft het huisverbod betwist en stelde dat de aangifte niet op waarheid berustte. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep van eiser beoordeeld en vastgesteld dat hij belang had bij de beoordeling, aangezien een huisverbod een ernstige inbreuk op zijn privéleven vormt.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het huisverbod uitgevoerd. Hierbij werd gekeken naar de omstandigheden die geleid hebben tot de oplegging van het huisverbod. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende objectieve gegevens waren om de aangifte van de echtgenote te onderbouwen. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de echtgenote niet werden ondersteund door bewijs, zoals letsel of getuigenissen van derden. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat eiser zich op het moment van de aangifte in de woning bevond.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester ten onrechte had aangenomen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de huisgenoten bestond. De rechtbank vernietigde daarom de besluiten van 30 mei en 7 juni 2012 en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 874,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod, vooral gezien de ingrijpende gevolgen voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 12-4518
Zaaknummer: 421582
Datum uitspraak: 21 november 2012
Wet tijdelijk huisverbod
Uitspraak inzake:
[eiser of de man],
hierna: eiser of de man,
wonende [woonplaats ],
gemachtigde: mr. L. de Roode te Gouda,
tegen:
de burgemeester van de gemeente [plaats],
verweerder,
zetelende te [plaats],
in welke zaak belanghebbende is:
[de echtgenote, de vrouw of het slachtoffer],
hierna: de echtgenote, de vrouw of het slachtoffer,
wonende te [woonplaats ].
Procedure
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft verweerder aan eiser voor een periode van tien dagen een huisverbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd, alsmede een verbod contact op te nemen met zijn huisgenoten, te weten zijn echtgenote en hun drie minderjarige kinderen. Bij besluit van 7 juni 2012 heeft verweerder het huisverbod met een aansluitende periode van 18 dagen verlengd, derhalve tot 27 juni 2012.
Tegen voormelde besluiten van 30 mei 2012 en 7 juni 2012 heeft eiser bij faxbericht van 19 juni 2012 beroep ingesteld.
Bij brief van 6 augustus 2012 heeft verweerder een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Bij brief van 27 september 2012 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Op 10 oktober 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- eiser met zijn advocaat;
- namens verweerder: mr. M.C.P. van Paassen.
De gemachtigde van verweerder heeft pleitaantekeningen voorgedragen.
Beoordeling
Ontvankelijkheid
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State van 21 juli 2010 (LJN: BN1904), is de rechtbank van oordeel dat eiser belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, nu een huisverbod een publiekrechtelijke afwijzing van het gedrag van de betrokkene impliceert, zodat tot op zekere hoogte aannemelijk is dat eiser als gevolg van het hem opgelegde huisverbod in zijn eer en goede naam is geschaad. Gelet hierop zal de rechtbank eiser in zijn beroep ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
Het opleggen van een huisverbod is een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond.
Blijkens het bestreden besluit hebben de volgende signalen tot het opleggen van het huisverbod geleid:
"Uit de aangifte van het slachtoffer blijkt dat zij al jarenlang door haar man mishandeld wordt. Dit wordt ondersteund door een politiemelding uit augustus 2011 toen een buurtbewoner belde en de politie polshoogte ging nemen. Het slachtoffer vertelde toen dat ze van de trap was gevallen. Nu vertelt ze dat dit destijds niet het geval was maar dat zij mishandeld was door haar man. Ondanks dat beiden willen scheiden lijkt het er momenteel niet op dat de verdachte vrijwillig het huis zal verlaten zoals hij al wel eerder gedaan heeft. Vrouw vreest represailles nu zij aangifte heeft gedaan."
De rechtbank stelt voorop dat zij, evenals eiser, niet beschikt over een exemplaar van de door de echtgenote gedane aangifte. In deze aangifte heeft de echtgenote klaarblijkelijk melding gemaakt van mishandelingen van de zijde van eiser jegens haar. Eiser betwist met klem de door de echtgenote gestelde, niet nader gespecificeerde, mishandelingen. De rechtbank stelt vast dat hiermee de situatie is ontstaan, waarin het woord van de één staat tegenover het woord van de ander. Naast de verklaringen van de echtgenote zijn er immers geen objectieve gegevens omtrent de gestelde mishandelingen voorhanden, bijvoorbeeld in de vorm van letsel of getuigenissen van derden.
De politiemelding uit augustus 2011 biedt daartoe onvoldoende objectieve aanknopingspunten. Ondanks het feit dat de echtgenote in haar aangifte kennelijk een gewijzigde verklaring heeft gegeven voor de door de politiebeambten op 21 augustus 2011 bij haar geconstateerde gezwollen rode ogen en zere rechterarm, is onvoldoende aannemelijk geworden dat deze verwondingen door eiser zijn veroorzaakt. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser onweersproken naar voren heeft gebracht dat hij in verband met relationele problemen met zijn echtgenote de echtelijke woning indertijd tijdelijk had verlaten, te weten van juli 2011 tot en met februari 2012. Aldus is niet komen vast te staan dat eiser zich op dan wel rond 21 augustus 2011 in de echtelijke woning bevond.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de in het zogenaamde 'Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld' genoemde geweldsantecedenten van eiser uit 1993 en 1995 het huisverbod niet mede kunnen ondersteunen, gezien het tijdsverloop tussen die incidenten en het opleggen van het huisverbod. De rechtbank zal daarop derhalve geen acht slaan.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen enkele zekerheid bestaat over de door de echtgenote gestelde mishandelingen.
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter terechtzitting nog naar voren gebracht dat op het moment van de aangifte door de echtgenote op 29 mei 2012 en ten tijde van de ondertekening van die aangifte op het politiebureau op 30 mei 2012 sprake was van een dreiging van gevaar dan wel een ernstig vermoeden daarvan. Nog afgezien van het feit dat verweerder deze gronden niet expliciet aan de motivering van het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, zijn genoemde dreigingen niet komen vast te staan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Weliswaar hadden eiser en zijn echtgenote ten tijde van het nemen van het bestreden besluit opnieuw relationele problemen en wilden zij van elkaar scheiden, maar van een ernstige en acute gevaarsituatie is de rechtbank niet gebleken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de echtgenote en de minderjarige kinderen op 29 mei 2012 in de echtelijke woning zijn teruggekeerd na een familiebezoek van enkele dagen in [land]. Hoewel de echtgenote zich niet direct toegang tot de woning kon verschaffen en daarbij de hulp van de politie heeft ingeschakeld, is niet gebleken van enig ernstig (gewelds)incident in dan wel voor de woning, welke (mede) aan eiser kan worden toegeschreven. Integendeel, eiser heeft naar voren gebracht dat hij, om de rust zoveel mogelijk te bewaren, afspraken met zijn echtgenote had gemaakt over de voorlopige voortzetting van de gezamenlijke bewoning van de echtelijke woning, inhoudende dat zijn echtgenote en kinderen boven zouden slapen en hijzelf beneden. In tegenstelling tot het betoog van verweerder is voorts niet gebleken dat eiser op 30 mei 2012 op het politiebureau dreigementen naar zijn echtgenote heeft geuit. In de politiemutatie van 30 mei 2012 wordt hiervan geen gewag gemaakt, terwijl zulks voor de hand had gelegen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte aangenomen dat de aanwezigheid van eiser in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn huisgenoten althans daarop ten onrechte een vermoeden daaromtrent gebaseerd. Verweerder heeft aldus ten onrechte gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid tot oplegging van het huisverbod. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 mei 2012 gegrond verklaren. Nu het besluit van 30 mei 2012 wordt vernietigd, kan het verlengingsbesluit evenmin in stand blijven. De rechtbank zal het beroep tegen het besluit van 7 juni 2012 derhalve eveneens gegrond verklaren, en dat besluit vernietigen.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 437,-- per punt en een wegingsfactor 1).
Indien ten behoeve van eiser een toevoeging wordt verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier van de rechtbank te geschieden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen tegen de besluiten van 30 mei 2012 en 7 juni 2012 gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- en wijst de gemeente [plaats] aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. D.R. van der Meer, rechter, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2012.