ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6813

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
430560 / HA RK 12-660
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.P.J. van der Rijt, een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. J. van der Windt. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een rolbeschikking van 2 augustus 2012, waarin de kantonrechter aankondigde kennis te nemen van het dossier van een collega in een andere zaak. Verzoeker stelde dat deze aankondiging de onpartijdigheid van de kantonrechter in gevaar bracht, omdat hij zonder overleg met de partijen het dossier van een andere zaak wilde inzien. Dit zou volgens verzoeker leiden tot een beperking van zijn recht op pleidooi, aangezien de kantonrechter had besloten dat partijen ter comparitie op kernpunten dienden te pleiten.

De wrakingskamer heeft op 3 december 2012 geoordeeld dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend. Er was bijna drie maanden verstreken tussen de rolbeschikking van 2 augustus 2012 en het wrakingsverzoek ter comparitie van 31 oktober 2012. De wrakingskamer verwierp het argument van verzoeker dat hij had gewacht met het indienen van het verzoek om zeker te zijn dat de kantonrechter het andere dossier had gelezen. De kantonrechter had immers al eerder aangekondigd dat hij het dossier ter beschikking had, waardoor verzoeker op dat moment al had moeten aannemen dat de kantonrechter kennis zou nemen van de inhoud daarvan.

De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn wrakingsverzoek en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit de rechters E. Timmermans, J. Mendlik en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in aanwezigheid van griffier mr. F.X. Cozijn.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingsnummer 2012/75
zaak-/rekestnummer: 430560 / HA RK 12-660
kenmerk hoofdzaak: 1168211 / CV EXPL 12-4670
datum beschikking: 3 december 2012
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
advocaat: mr. P.P.J. van der Rijt;
strekkende tot wraking van:
mr. J. van der Windt,
kantonrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage.
Belanghebbenden:
- Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland (GGZ),
gevestigd te Delft,
advocaat: mr. D.J.G. Timmermans;
- [A],
wonende te [plaats],
advocaat: mr. R.W. Keus.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop
Verzoeker is gedaagde in een omvangrijke procedure die wordt behandeld door de kantonrechter te Delft. Daarnaast is een andere procedure aanhangig tussen GGZ en verzoeker, die door een andere kantonrechter te Delft, mr. A.P. Ploeger, wordt behandeld.
Op 2 augustus 2012 heeft de kantonrechter mr. J. van der Windt een rolbeschikking genomen, waarbij hij aankondigde in het kader van het beproeven van een minnelijke regeling ter comparitie van 31 oktober 2012 te zullen beschikken over het dossier in de zaak die wordt behandeld door mr. A.P. Ploeger.
Ter comparitie van 31 oktober 2012 heeft mr. P.P.J. van der Rijt namens verzoeker onderhavig wrakingsverzoek ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 19 november 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.P.J. van der Rijt, is verschenen. De kantonrechter is eveneens verschenen.
3. Het standpunt van verzoeker
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Door zonder overleg en instemming van partijen in zijn rolbeschikking van 2 augustus 2012 aan te kondigen kennis te zullen nemen van het dossier van een collega in een andere zaak, heeft de kantonrechter er blijk van gegeven deze zaak niet onbevangen en onbevooroordeeld te behandelen.
Verder is de rechterlijke onpartijdigheid in het geding, omdat de kantonrechter in zijn rolbeschikking van 2 augustus 2012 bovendien heeft besloten dat door partijen ter comparitie op kernpunten diende te worden gepleit. Hierdoor is verzoeker in zijn recht op pleidooi beknot.
4. Het standpunt van mr. J. van der Windt
De kantonrechter berust niet in de wraking.
De kantonrechter stelt zich op het standpunt dat het faxbericht met aanvullende gronden van verzoeker van 19 november 2012, dat hij eerst kort voor de zitting heeft ontvangen en nog niet heeft kunnen lezen, niet bij de beoordeling mag worden betrokken.
Ten aanzien van het wrakingsverzoek stelt de kantonrechter dat dit te laat is ingediend. Verzoeker had dit meteen na ontvangst van de rolbeschikking van 2 augustus 2012 moeten indienen.
Voorts heeft hij met goede intenties globaal kennis genomen van het andere dossier dat door mr. Ploeger wordt behandeld, dat overigens grotendeels overeenkomt met het dossier in de hoofdzaak. Zijn doel was beide procedures behapbaar te maken. Hij heeft weliswaar kennis genomen van de aantekeningen van de griffier in de andere procedure, maar de aantekeningen van mr. Ploeger waren voor hem onleesbaar.
Van een inperking van het recht op pleidooi was geen sprake. De kantonrechter heeft partijen bij uitzondering willen toestaan dat partijen ter comparitie gebruik mochten maken van pleitnotities. Voor de zaak stond de hele middag gepland en het was niet uitgesloten dat er daarna conclusies van repliek en dupliek zouden volgen, waarna in overleg met partijen doorprocederen ook nog tot de mogelijkheden behoorde, gelet op de omvang van het dossier en de belangen van partijen.
5. De beoordeling
5.1. De wrakingskamer heeft het faxbericht met aanvullende gronden van verzoeker van 19 november 2012 bij de beoordeling betrokken, omdat alle punten die in dat faxbericht zijn genoemd ter zitting uitgebreid zijn besproken en de kantonrechter alle gelegenheid heeft gekregen om daarop te reageren zodat hij niet in zijn verdediging is geschaad.
5.2. Artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tot wraking niet tijdig is gedaan nu er tussen de rolbeschikking van 2 augustus 2012 en het wrakingsverzoek ter comparitie van 31 oktober 2012 bijna drie maanden zijn verstreken. Het betoog van verzoeker dat hij heeft gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek tot het moment van de comparitie, omdat hij eerst zeker wilde weten dat de kantonrechter ook daadwerkelijk het andere dossier had gelezen, wordt verworpen. De kantonrechter had immers al in de rolbeschikking van
2 augustus 2012 aangekondigd het dossier tot zijn beschikking te hebben ter zitting, zodat verzoeker op dat moment al ervan uit moest gaan dat de kantonrechter kennis zou nemen van de inhoud daarvan.
Dit leidt tot de conclusie dat verzoeker in zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is.
6. De beslissing
De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker [verzoeker] p/a zijn advocaat mr. P.P.J. van der Rijt;
• belanghebbenden:
- Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland (GGZ);
- [A] p/a de advocaat mr. R.W. Keus;
• kantonrechter mr. J. van der Windt.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Timmermans, J. Mendlik en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.X. Cozijn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2012.