ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6819

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/37675
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep vreemdelingenbewaring ongegrond voor uitgeprocedeerde asielzoeker in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 december 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van een Jemenitische asielzoeker, die in een tentenkamp aan de Notweg in Amsterdam verbleef. De eiser was op 1 december 2012 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet, nadat hij eerder een asielaanvraag had ingediend die ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder de ontruiming van het tentenkamp en de aanhouding van eiser door de politie. Eiser betoogde dat hij niet in vreemdelingenbewaring had mogen worden gesteld, omdat andere bewoners van het tentenkamp niet in bewaring waren gesteld, en dat hij er op mocht vertrouwen dat hij niet in bewaring zou worden genomen. De rechtbank oordeelde echter dat de gevallen van eiser en de andere bewoners niet gelijk waren, omdat in de andere gevallen niet of niet binnen een redelijke termijn uitzetting mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat eiser de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, en dat hij niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om te voldoen aan de verplichtingen van de Vreemdelingenwet en de gevolgen van het niet meewerken aan de vaststelling van identiteit en nationaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12/37675
V-nr: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser]
geboren op [1985], van Jemenitische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M. Visser, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 1 december 2012 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 2 december 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep ook in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 12 december 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig A. Zekhnini als tolk in de Arabische taal.
Overwegingen
Feiten
1.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft vergeefs geprobeerd door middel van een asielaanvraag rechtmatig verblijf in Nederland te krijgen. Hij heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, maar dat beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht, bij uitspraak van 2 maart 2012 ongegrond verklaard.
Op 30 november 2012 heeft de burgemeester van Amsterdam een tentenkamp aan de Notweg te Amsterdam, alwaar uitgeprocedeerde asielzoekers aandacht vroegen voor hun verblijfssituatie, door de politie laten ontruimen. Eiser verbleef in dat tentenkamp, tezamen met ruim honderd andere vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Tijdens de ontruiming is eiser door de politie aangehouden, omdat hij werd verdacht van overtreding van artikel 7, aanhef en onder b en c, in samenhang met artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet openbare manifestaties. In die artikelen is - kort gezegd - het handelen in strijd met een opdracht van de burgermeester aan degenen die een betoging houden of daaraan deelnemen om die betoging terstond te beëindigen of om uiteen te gaan, strafbaar gesteld.
1.2. Na zijn aanhouding en voorgeleiding is eiser op 30 november 2012 door de hulpofficier van justitie heengezonden. Aansluitend is eiser op 30 november 2012 om 23.55 uur overgedragen aan de vreemdelingenpolitie en overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Daar is hij opgehouden op grond van artikel 50 van de Vw 2000 om zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie te onderzoeken. Uit het door de vreemdelingen-politie tijdens de ophouding verrichte onderzoek kwam naar voren dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Vervolgens is eiser op 1 december 2012 om 13.30 uur op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in (vreemdelingen)bewaring gesteld.
Beoordeling
2. De rechtbank moet beoordelen of de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden leiden tot het oordeel dat de toepassing en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel (de vreemdelingenbewaring) in strijd is met de wet en of deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
3.1. Eiser heeft in de eerste plaats betoogd dat hij er op mocht vertrouwen dat hij niet in
vreemdelingenbewaring zou worden gesteld, nu hij tijdens de ontruiming van het tentenkamp en na te zijn aangehouden vrijwillig met de politie is meegegaan.
3.2.1. De rechtbank merkt ter informatie van eiser allereerst op dat de bevoegdheid van de bijzondere rechter in vreemdelingenzaken in de Vw 2000 is beperkt tot de beoordeling van op die wet gebaseerde vrijheidsontneming. De Vw 2000 biedt de (vreemdelingen)rechter daarom geen ruimte om zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van een aan de bewaring voorafgaande aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Als een betrokkene de rechtmatigheid daarvan wil betwisten, moet hij zich wenden tot de ter zake van het strafvorderlijk optreden aangewezen rechter of tot een rechter met algemene bevoegdheid. De rechtbank is in deze zaak dan ook niet bevoegd om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de strafrechtelijke aanhouding van eiser en wat er overigens heeft plaatsgevonden in het strafrechtelijk voortraject, tot het moment van heenzending van eiser door de hulpofficier van justitie en de overdracht aan de vreemdelingenpolitie.
3.2.2. De rechtbank begrijpt uit wat namens eiser is gesteld, dat hij medewerking heeft verleend aan zijn aanhouding en aan het vervoer naar het politiebureau ten behoeve van de afwikkeling van het strafrechtelijk traject. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat hij niet aansluitend aan de heenzending en na onderzoek naar zijn verblijfsstatus in vreemdelingenbewaring zou worden gesteld. De vraag of een vreemdeling medewerking verleent gedurende het strafrechtelijk voortraject speelt geen rol bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de op de Vw 2000 gebaseerde vrijheidsontneming. Niet is gebleken van bevoegdelijk gedane toezeggingen tegenover eiser dat van bewaring zou worden afgezien. Het beroep op het vertrouwensbeginsel, voor zover dat ter toetsing voorligt bij de vreemdelingenrechter, slaagt daarom niet.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel
4.1. Eiser heeft verder betoogd dat het merendeel van de bij de ontruiming aangehouden bewoners van het tentenkamp niet in vreemdelingenbewaring is gesteld, terwijl zij net als eiser, die met zes of zeven anderen wel in vreemdelingenbewaring is gesteld, illegaal in Nederland verbleven. Daarnaast is een aantal van de vreemdelingen aan wie met eiser de maatregel van bewaring was opgelegd, intussen vrijgelaten. Door eiser in bewaring te stellen en de maatregel te laten voortduren wordt eiser ongelijk behandeld ten opzichte van die andere bewoners van het tentenkamp.
4.2. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Voorop staat dat van schending van het gelijkheidsbeginsel of van het handelen in strijd met het verbod op willekeur vereist is dat inhoudelijk gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Wanneer gevallen niet gelijk zijn, kan een ongelijke behandeling dan ook gerechtvaardigd zijn. Dat vereist dan ook een zorgvuldige vergelijking van de inhoudelijke aspecten van de diverse gevallen.
4.3. Ter zitting heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat in de gevallen van de andere bewoners van het tentenkamp die niet in bewaring zijn gesteld, was gebleken dat zij niet of niet binnen een redelijke termijn uitzetbaar waren, zoals bijvoorbeeld bij Irakezen of Somaliërs, waar het zicht op uitzetting ontbreekt dan wel zeer moeizaam is. Anders dan die gevallen, is in het geval van eiser geen sprake van een situatie waarin het zicht op uitzetting naar het land van herkomst binnen een redelijke termijn ontbreekt, aldus verweerder. Het ging daarom, kort gezegd, niet om gelijke gevallen. Eiser kon daarom, met enkele andere vreemdelingen waarvoor dat ook gold, wel in bewaring worden gesteld.
4.4. De rechtbank overweegt het volgende. Nu eiser deze toelichting van verweerder niet heeft bestreden en hij zijn stelling dat sprake is van willekeur of van ongelijke behandeling van gelijke gevallen ook niet nader heeft onderbouwd, anders dan met de constatering dat het allen illegale uitgeprocedeerde vreemdelingen betroffen, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van inhoudelijk gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
De aan de bewaring ten grondslag gelegde omstandigheden
5.1.1. In de maatregel heeft verweerder vermeld dat oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, hetgeen blijkt uit de feiten of omstandigheden dat eiser:
a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
b) zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 (grensbewaking, toezicht en uitvoering) heeft gehouden;
c) eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
d) niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
e) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
f) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
g) verdacht is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5.1.2. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij de omstandigheid dat eiser is verdacht van of veroordeeld voor enig misdrijf (omstandigheid g) niet handhaaft als grondslag van de maatregel.
Omstandigheid a)
5.2.1 Verweerder heeft ter zitting de onder a) vermelde omstandigheid toegelicht. Verweerder heeft erkend dat asielzoekers zoals eiser in de regel niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnenkomen. Het kan volgens verweerder echter wel bijdragen aan de vaststelling dat die vreemdelingen de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren, indien zij na binnenkomst in Nederland niet onverwijld hun asielwens kenbaar maken of zich onmiddellijk melden bij de korpschef. Omdat eiser daarmee enkele dagen heeft gewacht, kan de onder a) genoemde omstandigheid aan de maatregel ten grondslag worden gelegd, aldus verweerder.
5.2.2. Eiser heeft betwist dat hij pas na een aantal dagen zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Hij heeft aangegeven zich reeds binnen enkele uren te hebben gemeld.
5.2.3. Gelet op het karakter van de maatregel ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiser na binnenkomst in Nederland niet onverwijld zijn asielwens heeft kenbaar gemaakt of onmiddellijk bij de korpschef heeft gemeld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat niet uit de stukken. De stukken bieden evenmin aanknopingspunten om te twijfelen aan eisers stelling dat hij zijn asielwens binnen enkele uren na binnenkomst kenbaar heeft gemaakt. Verweerder heeft daarom de onder a) vermelde omstandigheid ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd.
Omstandigheid b)
5.3.1. Ter zitting heeft verweerder de onder b) vermelde omstandigheid van een
toelichting voorzien. Verweerder heeft betoogd dat eiser na de afwijzing van zijn asielaanvraag niet langer rechtmatig verblijf had in Nederland en dat hij Nederland moest verlaten. Eiser moest zich daarom in afwachting van zijn vertrek periodiek melden bij de korpschef, maar aan die verplichting heeft hij volgens verweerder niet voldaan.
5.3.2. Eiser heeft niet weersproken dat hij geen rechtmatig verblijf had en dat hij niet heeft voldaan aan de op hem op grond van artikel 4.51, eerste lid, van het Vb 2000 rustende verplichting om zich in afwachting van de feitelijke mogelijkheid tot vertrek of uitzetting periodiek bij de korpschef te melden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 (grensbewaking, toezicht en uitvoering) heeft gehouden.
Omstandigheid c)
5.4. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de onder c) genoemde omstandigheid dat eiser eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven, aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Eiser heeft niet betwist dat hem in de afwijzende asielbeschikking de verplichting om Nederland te verlaten was opgelegd en dat hij aan die verplichting niet heeft voldaan. De omstandigheid dat eiser ter zitting heeft aangegeven het voornemen te hebben om een nieuwe asielaanvraag in te dienen, doet daar niet aan af.
Omstandigheid d)
5.5.1. De onder d) aan de maatregel ten grondslag gelegde omstandigheid houdt in dat eiser niet of niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Verweerder heeft ter zitting onbetwist gesteld dat eiser geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de eerder genoemde uitspraak van 2 maart 2012 van deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht, waarin het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond is verklaard. Daarmee is het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag onherroepelijk geworden, aldus verweerder. Eiser voert geen andere procedures om verblijf in Nederland te krijgen. Hieruit volgt dat eiser moet meewerken aan de vertrekplicht die aan hem is opgelegd in het besluit tot afwijzing van zijn asielaanvraag. Die verplichting houdt onder meer in dat eiser volledig moet meewerken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit om de uitzetting naar zijn land van herkomst te bewerkstelligen.
5.5.2. De rechtbank constateert dat eiser in een door de Dienst Terugkeer & Vertrek op
6 december 2012 met hem gevoerd vertrekgesprek heeft verklaard dat hij niet zal meewerken aan terugkeer naar Jemen en dat hij geen moeite zal doen om documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit te verkrijgen. Eiser heeft ter zitting wel verklaard dat hij probeert om met behulp van contacten in Jemen documenten te krijgen waarmee hij in een herhaalde aanvraag zijn asielrelaas wil onderbouwen. Hij moet daarom in staat worden geacht om langs die weg ook documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit te verkrijgen. Gelet hierop heeft verweerder op goede gronden geconstateerd dat eiser niet of niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
Omstandigheid e)
5.6.1. Eiser heeft betoogd dat verweerder niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen
leggen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, omdat eiser in de [locatie] aan de [adres] te Amsterdam kan verblijven.
5.6.2. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Daargelaten dat niet is gebleken dat eiser al ten tijde van het opleggen van de maatregel in de [locatie] kon verblijven, is een tijdelijke opvang aldaar onvoldoende om aan te nemen dat eiser over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt. Hij staat niet op dat adres ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie. Uit de email die de gemachtigde van eiser ter zitting heeft overgelegd blijkt slechts dat een plek voor hem is gereserveerd. Dat hij geruime tijd op dat adres in de [locatie] kan verblijven en per post en in persoon kan worden getraceerd, is daarmee niet voldoende aannemelijk gemaakt.
Omstandigheid f)
5.6.1. Eiser heeft betwist dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Hij kan rekenen op financiële ondersteuning van de stichting WOU. Eiser heeft ter zitting een reçu getoond met betrekking tot een bedrag van € 150,- en € 100,-.
5.6.2. De rechtbank overweegt dat eiser doordat hij financieel afhankelijk is van incidentele giften, niet heeft aangetoond over een regelmatige bron van inkomsten en zodoende over voldoende middelen van bestaan te beschikken, waardoor hij zijn vertrek niet zelfstandig kan bekostigen.
Conclusie
6. De rechtbank concludeert dat de onder b, c, d, e en f aan de maatregel van bewaring
ten grondslag gelegde omstandigheden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft aan de hand van die omstandigheden kunnen oordelen dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, zodat het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid diens inbewaringstelling vordert, als bedoeld in art. 59, eerste lid, van de Vw 2000.
Lichter middel
7.1. Eiser heeft ten slotte betoogd dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel, omdat eiser kan verblijven in de [locatie] en hij door giften in zijn eigen onderhoud kan voorzien.
7.2. Zoals hiervoor onder 6. is overwogen, kunnen de aldaar vermelde gronden de maatregel van bewaring reeds dragen. Verder heeft eiser verklaard niet vrijwillig te willen terugkeren naar Jemen en niet te willen meewerken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Reeds gelet op deze omstandigheden heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast.
8 Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden concludeert de rechtbank dat de toepassing, noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
9. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van J.P. Braam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.