beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingsnummer 2012/73
rekestnummer: 430360/ HA RK 12-654
kenmerk hoofdzaak: AWB 12/5098
datum beslissing: 3 december 2012
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. G.P. Verbeek,
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage.
Belanghebbende:
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Op 30 oktober 2012 heeft de zitting in de zaak van verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft verzoeker onderhavig wrakingsverzoek mondeling ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 19 november 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen. De rechter, mr. G.P. Verbeek, is eveneens verschenen. Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg was aanwezig mevrouw [A]. Het wrakingsverzoek is door verzoeker aan de hand van pleitaantekeningen mondeling nader toegelicht.
3. Het standpunt van verzoeker.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
De rechter heeft eerder op 23 november 2011 een onjuiste beslissing genomen in eenzelfde kwestie als die, waarop de hoofdzaak ziet. Ter terechtzitting van 30 oktober 2012 kon de rechter geen antwoord geven op de vragen van verzoeker over die beslissing. De rechter is derhalve niet geschikt de zaak te behandelen.
4. Het standpunt van mr. G.P. Verbeek.
De rechter berust niet in de wraking. Het instrument van wraking kan niet worden gebruikt om een eerdere uitspraak aan de orde te stellen. Hiervoor dient het hoger beroep. Gelet op het feit dat verzoeker in één van zijn eerdere wrakingsverzoeken (met nummer 2009/17) een vrijwel gelijkluidend verzoek heeft gedaan tegen een andere rechter, is sprake van misbruik van procesrecht. De rechter geeft de wrakingskamer in overweging om verzoeker een verbod op te leggen om in deze zaak nogmaals een wrakingsverzoek in te dienen.
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden, zoals hiervoor onder 3. weergegeven, geven geen grond te vrezen dat het deze rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt. Daartoe is het volgende redengevend.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden hebben betrekking op een eerder door mr. Verbeek behandelde zaak van verzoeker waarin reeds eindvonnis is gewezen en zijn derhalve niet gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich bij de behandeling van de huidige zaak hebben voorgedaan. De enkele omstandigheid dat mr. Verbeek eerder een zaak van verzoeker heeft behandeld en dat hij destijds kennelijk een voor verzoeker ongunstige beslissing heeft genomen, levert onvoldoende aanwijzingen op voor de vrees dat bij deze rechter sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoeker.
Dat heeft evenzeer te gelden voor de omstandigheid dat mr. Verbeek ter terechtzitting de feiten van de eerder door hem behandelde zaak niet paraat had, zodat hij de vragen van verzoeker over de beslissing in die eerdere zaak niet kon beantwoorden. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
5.4. Ten aanzien van de suggestie van mr. Verbeek om aan verzoeker een verbod op te leggen om in deze zaak opnieuw een wrakingsverzoek in te dienen overweegt de wrakingskamer als volgt.
Weliswaar heeft verzoeker reeds drie keer eerder een wrakingsverzoek ingediend tegen een rechter van de rechtbank 's-Gravenhage die zijn zaak behandelde (wrakingsnummers 2009/17, 2011/16 en 2011/41), maar omdat die eerdere verzoeken zijn gedaan in andere zaken, dan de hoofdzaak waarin onderhavig wrakingsverzoek is gedaan, komt hieraan thans onvoldoende gewicht toe om een verbod in voormelde zin aan verzoeker op te leggen.
De wrakingskamer zal dit dan ook niet doen. Zij sluit evenwel niet uit dat dit bij een volgend door verzoeker in te dienen wrakingsverzoek anders zal kunnen zijn.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoeker, [verzoeker];
• verweerder in de hoofdzaak, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg;
• rechter, mr. G.P. Verbeek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Timmermans, J. Mendlik en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.X. Cozijn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2012.