ECLI:NL:RBSGR:2012:BY7108

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/5498
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. van Rij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van premies voor overlijdensrisicoverzekering in relatie tot eigenwoningschuld

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 een bedrag van € 11.766 afgetrokken als betaalde rente en kosten van een hypothecaire geldlening voor zijn eigen woning. Daarnaast verzocht hij om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van € 25.396, dat hij in de Verenigde Staten had ontvangen. De inspecteur had de aanslag opgelegd zonder deze aftrekken toe te staan, wat eiser in bezwaar aanvoerde.

De rechtbank oordeelde dat de door eiser betaalde premies voor de overlijdensrisicoverzekering, die hij had afgesloten ter dekking van het leven van zijn vader, niet konden worden aangemerkt als kosten van geldlening in de zin van artikel 3.120, eerste lid, onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank stelde vast dat de verzekering niet direct verband hield met de eigenwoningschuld, maar eerder diende ter afdekking van een financieel risico voor zijn moeder. Dit leidde tot de conclusie dat de premies niet aftrekbaar waren als kosten van geldlening.

Eiser had ook verzocht om de aftrek eigen woning te verhogen met een bedrag van € 1.109, maar de rechtbank oordeelde dat de premies voor de overlijdensrisicoverzekering niet als kosten van geldlening konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond voor wat betreft de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, maar niet voor de premies van de overlijdensrisicoverzekering. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting was verleend en droeg de inspecteur op deze aftrek alsnog te verlenen en de aanslag overeenkomstig te verminderen. Eiser kreeg ook het betaalde griffierecht van € 42 vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5498
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
15 november 2012 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 1 juni 2012 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [a]) en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2012.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is verleend en laat deze voor het overige in stand;
- draagt verweerder op deze aftrek alsnog te verlenen en de aanslag overeenkomstig te verminderen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 14 april 2010 zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008 (hierna: de aangifte) ingediend. In de aangifte heeft hij onder andere verzocht ten aanzien van € 25.396 in de Verenigde Staten van Amerika ontvangen inkomsten om toepassing van aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en heeft hij een bedrag van € 11.766 afgetrokken als betaalde rente en kosten (hypothecaire) geldlening eigen woning.
2. Bij brief van 5 mei 2011 heeft eiser naast een toelichting op zijn verzoek om voorkoming van dubbele belasting en een specificatie van de aftrekpost van € 11.766 verzocht om de aftrek eigen woning te verhogen met een bedrag van € 1.109. Dit laatste bedrag heeft betrekking op de betaling van premies ten behoeve van een overlijdens-risicoverzekering met als verzekeringnemer en verzekerde eisers vader. Bij het afsluiten van de leningen voor de aankoop van de eigen woning van eiser hebben zijn ouders voor één van de leningen het mededebiteurschap aanvaard. In ruil voor dit mededebiteurschap heeft eiser met zijn ouders afgesproken om de premies van de overlijdensrisicoverzekering te betalen. Deze verzekering keert bij het overlijden van zijn vader aan de geldverstrekker de hoofdsom van de lening uit waarvoor zijn ouders het mededebiteurschap hebben aanvaard.
3. Verweerder heeft de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.360. Hierbij heeft hij geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend, niet als kosten en rente van (hypothecaire) geldlening eigen woning een bedrag van € 11.188 in aftrek toegelaten en geen aftrek voor de premies overlijdens-risicoverzekering verleend.
4. Eiser heeft op 6 november 2011 een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2012 wordt gedeeltelijk tegemoet gekomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt nader vastgesteld op € 33.275.
5. In beroep is in geschil of eiser recht heeft op aftrek ter voorkoming dubbele belasting en of de door hem betaalde premies voor de overlijdensrisicoverzekering aftrekbaar zijn als kosten van geldlening voor de eigen woning.
Voorkoming dubbele belasting
6. In beroep heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser alsnog in aanmerking komt voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het bedrag van € 25.396. De rechtbank volgt verweerder in deze en concludeert derhalve in zoverre tot een gegrond beroep.
Overlijdensrisicoverzekering
7. Eiser stelt dat het voor zijn rekening nemen van de door zijn vader verschuldigde premies overlijdensrisicoverzekering is aan te merken als een risicovergoeding aan zijn ouders en aftrekbaar is als kosten van geldlening. Zonder deze verzekering zouden de mededebiteuren, zijn ouders, niet de leningovereenkomst met nummer [b] mede hebben ondertekend en zou hij in dat geval over onvoldoende middelen hebben beschikt om de woning te kopen.
8. Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, onder a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB2001) behoren tot de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning de rente van schulden en de kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door eiser betaalde premies voor de overlijdensrisicoverzekering niet worden aangemerkt als kosten van geldlening in de zin van genoemde wetsbepaling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Kosten van geldlening zijn kosten waarbij een direct verband aanwezig is met de eigenwoningschuld. De betreffende overlijdensrisicoverzekering heeft als doel, naar eiser heeft verklaard, het financiële risico dat zijn moeder loopt indien zijn vader voortijdig mocht komen te overlijden, af te dekken. Van een direct verband met (de verkrijging van) de eigenwoningschuld is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De verzekering zorgt ervoor dat bij overlijden van zijn vader, eiser en zijn vader worden bevrijd van de plicht de lening terug te betalen. Zij zorgt dus in dat geval voor aflossing van de schuld. Dat zijn ouders een dergelijke verzekering wensten en eiser hebben verzocht de premies voor zijn rekening te nemen heeft dus betrekking op een mogelijke eerdere aflossing van de betreffende lening in plaats van op kosten van die lening. Met betrekking tot eisers stelling dat de overlijdensrisicopremie aangemerkt moet worden als een risicovergoeding, vergelijkbaar met een door een geldverstrekker gevraagde extra opslag in de vorm van een hogere rente, overweegt de rechtbank dat de premie feitelijk niet gelijk kan worden gesteld aan een renteopslag aangezien de overlijdensrisicoverzekering de aflossing van de schuld bij overlijden dekt en ook eiser in dat geval van zijn schuld wordt bevrijd. Bij een renteopslag blijft de schuld bestaan. Deze stelling van eiser faalt derhalve.
10. Gelet op het overwogene onder 6. is het beroep gegrond verklaard.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 november 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.