ECLI:NL:RBSGR:2012:BY7507

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
419994 - HA ZA 12-656
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor oogletsel door wegspringend ijzerdeeltje tijdens werkzaamheden in garage

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] wegens oogletsel dat hij heeft opgelopen tijdens werkzaamheden aan zijn auto in de garage van gedaagde. De procedure begon met een dagvaarding op 21 mei 2012, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen op 11 december 2012. Eiser stelt dat een werknemer van gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door met een hamer op de moeren van een wiel te slaan, waardoor een ijzerdeeltje wegsprong en in zijn oog terechtkwam. Eiser vordert een schadevergoeding van € 31.736,32, vermeerderd met rente en kosten.

Gedaagde betwist de toedracht van het ongeval en stelt dat het incident zich buiten zijn garage heeft voorgedaan. Hij voert aan dat hij geen spuitwerkzaamheden verricht en dat de wielen niet verwijderd hoeven te worden voor de werkzaamheden die hij uitvoert. De rechtbank oordeelt dat de toedracht van het ongeval in het midden kan blijven, omdat gedaagde niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het letsel van eiser, zelfs als de door eiser geschetste toedracht juist zou zijn. De rechtbank overweegt dat de kans op het wegspringen van een ijzerdeeltje bij het slaan met een hamer op de moeren van een wiel zeer gering is en dat gedaagde niet verplicht was om eiser te waarschuwen of veiligheidsmaatregelen te nemen.

De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die zijn begroot op € 1.231,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.L.M. Luiten op 19 december 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 419994 / HA ZA 12-656
Vonnis van 19 december 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E.W. Bosch te Honselersdijk (gemeente Westland),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. drs. L.B. de Jong te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 21 mei 2012, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 23 augustus 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 11 december 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] exploiteert een garagebedrijf onder de naam "Benefix".
2.2. Op 8 april 2011 heeft [eiser] een ijzerdeeltje in zijn oog gekregen, naar aanleiding waarvan hij blijvend oogletsel heeft opgelopen.
2.3. Bij brief van 26 april 2011 heeft de toenmalig advocaat van [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 31.736,32, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat een werknemer van [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, door met een hamer op een wiel van een auto te slaan, waarbij is een ijzerdeeltje is weggesprongen, dat vervolgens in het oog van [eiser] terecht is gekomen. De werknemer is jegens [eiser] aansprakelijk omdat hij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen teneinde de schade te voorkomen. [gedaagde] is op grond van de artikelen 6:170 dan wel 6:171 BW jegens [eiser] aansprakelijk voor het handelen van zijn werknemer, aldus [eiser].
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen verschillen van mening over de toedracht van het ongeval. Volgens [eiser] heeft hij zijn auto naar de garage gebracht om roest en deuken te laten verwijderen. In verband daarmee moest de auto ook worden gespoten. Volgens [eiser] moesten de wielen van de auto worden verwijderd om de auto te kunnen spuiten. De auto bevond zich ten tijde van het ongeval in de garage van [gedaagde]. Een werknemer van [gedaagde] heeft met een hamer op de moeren van een wiel van de auto geslagen, omdat hij de moeren in eerste instantie niet loskreeg. Terwijl [eiser] op 3,5 meter afstand stond toe te kijken is een ijzerdeeltje weggesprongen en in het oog van [eiser] gekomen.
4.2. [gedaagde] stelt echter dat het ongeval zich heeft voorgedaan buiten zijn garage op het bedrijventerrein Binckhorst te Den Haag toen [eiser] oud ijzer aan het verzamelen was bij diverse bedrijven. [gedaagde] heeft bovendien betoogd dat hij geen spuitwerkzaamheden verricht omdat hij geen spuitcabine heeft. De klant moet zelf de auto naar een spuitcabine rijden. [gedaagde] maakt auto's uitsluitend spuitklaar (schuren en uitdeuken). [gedaagde] heeft tevens bestreden dat er met een hamer op wielen wordt geslagen om deze te verwijderen. Daarvoor worden luchtpistolen gebruikt, waarmee de moeren altijd los te krijgen zijn. Bovendien heeft [gedaagde] gemotiveerd aangevoerd dat voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden, te weten het spuitklaar maken van de auto, de wielen van een auto helemaal niet hoeft te verwijderen.
4.3. Hoewel de rechtbank de door [eiser] geschetste toedracht van het ongeval in het licht van het door [gedaagde] gevoerde verweer zeer onwaarschijnlijk acht, kan de toedracht van het ongeval in het midden blijven, nu - ook wanneer wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser] geschetste toedracht - [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het door [eiser] opgelopen letsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4. De vraag of (de werknemer van) [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] dient te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. In het bijzonder dient daarbij te worden getoetst aan de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. In het kader van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid speelt de kenbaarheid van het gevaar een rol.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank is van onrechtmatig handelen van de medewerker van [gedaagde] geen sprake, ook niet wanneer deze daadwerkelijk met een hamer op de moeren van een wiel van een auto zou hebben geslagen, zoals [eiser] betoogt. De kans dat ten gevolge van het slaan met een hamer op de moeren van een wiel een ijzerdeeltje zou wegspringen is op zich al uitzonderlijk. Maar dat het ijzerdeeltje vervolgens in het oog zou komen van [eiser], die zich op een afstand van circa 3,5 meter van de medewerker van [gedaagde] bevond, is zo gering dat (de medewerker van) [gedaagde] daarop niet bedacht hoefde te zijn. Om die reden kan van (de medewerker van) [gedaagde] ook niet worden verlangd dat hij [eiser] voor dit risico zou waarschuwen. Van (de medewerker van) [gedaagde] kon evenmin worden verlangd dat hij de door [eiser] genoemde voorzorgsmaatregelen nam. Op hem rustte onder de gegeven omstandigheden niet de verplichting om [eiser] te vragen om ten minste 10 meter afstand te houden alvorens met de hamer op de autoband te slaan, nu [eiser] zich reeds op 3,5 meter afstand bevond. Ook het verstrekken van een veiligheidsbril aan [eiser] kon onder de gegeven omstandigheden, waaronder de afstand van 3,5 meter, in redelijkheid niet van (de werknemer van) [gedaagde] worden gevergd.
4.6. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] afwijst.
4.7. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 73,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.231,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.231,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.