ECLI:NL:RBSGR:2012:BY8785

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/28021
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Sipkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Zuid-Soedan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 november 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel van eiser, een Zuid-Soedanese vreemdeling. Eiser was op 11 februari 2012 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder al beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel, maar dit was ongegrond verklaard. In het huidige beroep, ingesteld op 3 september 2012, vorderde eiser opheffing van de maatregel en schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op een openbare zitting op 13 september 2012, waarbij partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat het beroep een vervolg is op eerdere procedures en dat zij moet beoordelen of de voortgezette vrijheidsontneming gerechtvaardigd is. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Zuid-Soedan was, omdat er sinds de onafhankelijkheid van het land in 2011 geen LP's (Landenprofielen) waren afgegeven. De verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft echter aangegeven dat er sinds november 2011 zeven LP-aanvragen zijn ingediend en dat er vier presentaties hebben plaatsgevonden, hoewel deze niet tot bevestiging van de nationaliteit hebben geleid.

De rechtbank oordeelde dat de periode sinds november 2011 nog niet zo lang was dat er geen zicht op uitzetting kon worden aangenomen. Bovendien werd opgemerkt dat eiser zich onvoldoende actief had opgesteld, wat volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State betekent dat er in beginsel zicht op uitzetting is. De rechtbank volgde ook het standpunt van verweerder dat er voldoende voortgang was in de behandeling van de LP-aanvragen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12/28021
V-nr: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1966], van (gestelde Zuid-Soedanese) nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 11 februari 2012 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 3 september 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 13 september 2012. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder heeft bij brief van 25 september nadere informatie overgelegd. Eiser heeft daar bij brief van 27 september 2012 op gereageerd. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting.
Overwegingen
1. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het zicht op uitzetting ontbreekt omdat volgens hem volstrekt onduidelijk is of er uitgezet kan worden naar Zuid-Soedan.
2.1 In de brief van 25 september 2012 heeft verweerder uiteengezet dat sinds november 2011 zeven LP-aanvragen zijn ingediend bij de Zuid-Soedanese autoriteiten in Brussel. In alle gevallen ging het om ongedocumenteerde vreemdelingen. Er hebben vier presentaties in persoon plaatsgevonden, welke allen het resultaat hebben gehad dat de gestelde nationaliteit niet bevestigd kon worden. In de overige drie zaken hebben nog geen presentaties in persoon plaatsgevonden. Tot op heden zijn er nog geen LP’s afgegeven. Verweerder heeft betoogd dat uit het geringe aantal LP-aanvragen en de omstandigheid dat de gepresenteerde zaken tot nu toe niet hebben geleid tot een positieve identificatie, niet de conclusie kan worden getrokken dat er geen sprake is van zicht op uitzetting. De Zuid-Soedanese autoriteiten nemen de aanvragen in behandeling waarbij de betrokken vreemdeling gepresenteerd kan worden, aldus verweerder.
2.2 Eiser heeft in reactie hierop gesteld dat voor een algeheel zicht op verwijdering vereist is dat in elk geval in een recent verleden enkele LP’s moeten zijn verstrekt en dat duidelijk dient te zijn onder welke omstandigheden dit is gebeurd. Sinds de onafhankelijkheid van Zuid-Soedan op 9 juli 2011 zijn er geen LP’s afgegeven zodat er geen zicht is op verwijdering, aldus eiser.
2.3 De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. De rechtbank acht daarbij van overwegend belang dat de Zuid-Soedanese autoriteiten sinds november 2011 zeven LP-aanvragen in behandeling hebben genomen en dat vier presentaties in persoon hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank duurt de periode verstreken sinds november 2011 nog niet zo lang dat geconcludeerd moet worden dat er geen zicht op uitzetting is. Dat de vier presentaties niet tot bevestiging van de gestelde nationaliteit hebben geleid en dat drie zaken nog in afwachting zijn van presentatie, maakt dat niet anders. De rechtbank acht daarnaast van belang dat eiser zich onvoldoende actief meewerkend heeft opgesteld. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het zicht op uitzetting daarmee in beginsel gegeven. De rechtbank sluit niet uit dat met een actieve medewerking van eiser, eiser uitzetbaar is naar zijn land van herkomst.
3. Eiser heeft in beroep eveneens aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank volgt eiser daarin evenmin. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat op 1 juni 2012 een LP-aanvraag is ingediend bij de Zuid-Soedanese autoriteiten en dat verweerder sindsdien regelmatig heeft gerappelleerd. De rechtbank gaat er wel van uit dat verweerder bij een eventueel volgend beroep meer informatie kan verschaffen over een presentatie in persoon.
4. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Sipkens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2012