Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 11-8957
Zaaknummer: 407324
Datum beschikking: 1 mei 2012
Beschikking op het op 16 november 2011 ingekomen verzoek van:
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: LBIO),
gevestigd te Rotterdam,
optredende - mede in naam van [de moeder], wonende te Zweden (hierna te noemen: de moeder) - in zijn hoedanigheid van ontvangende instelling in het kader van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief met bijlagen d.d. 1 maart 2012 van de zijde van de vader.
Op 16 maart 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: mevrouw H. Kaman namens het LBIO en de vader vergezeld van zijn advocaat.
Verzoek en verweer
Het verzoek van het LBIO luidt:
- met ingang van 14 november 2008 een bijdrage op te leggen ten behoeve van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum], van € 446,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen en te vermeerderen met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de minderjarige kan of zal worden verleend;
- de vader te veroordelen in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging.
De vader voert verweer en verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen, althans slechts tot een aanzienlijk lager bedrag toe te wijzen met ingang van de datum beschikking, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum en hierbij te bepalen dat tot op het moment van de beschikking door de vader ten behoeve van het kind gemaakte kosten op het verschuldigde in mindering mogen worden gebracht en deze kosten te stellen op het totaal aan de moeder krachtens de beschikking verschuldigde bedrag.
Feiten
- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Uit de moeder is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], die door de vader is erkend.
- De minderjarige verblijft met de moeder sinds [datum] 2008 in Zweden.
- De vader, de moeder en de minderjarige hebben allen zowel de Nederlandse nationaliteit als dat zij burger zijn van Bosnië-Herzegovina, hetgeen blijk uit GBA-online.
Beoordeling
Rechtsmacht, bevoegdheid en toepasselijk recht
Nu het verzoekschrift is ingediend na 18 juni 2011 is de Verordening van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008, nr. 4/2009, betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: de Alimentatieverordening) van toepassing.
Ingevolge het hier van toepassing zijnde artikel 3 aanhef en onder a Alimentatieverordening is bevoegd het gerecht van de plaats waar verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft.
Nu de vader blijkens de door het LBIO overgelegde GBA-gegevens betreffende de vader vanaf 22 december 1995 in Nederland woont en niet is gesteld of gebleken dat zijn gewone verblijfplaats elders is, is de Nederlandse rechter op grond van deze bepaling bevoegd van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
De woonplaats van de vader - en naar de rechtbank aanneemt ook de gewone verblijfplaats van de vader - is blijkens genoemde GBA-gegevens te [woonplaats]. Nu artikel 3 van de Alimentatieverordening niet alleen de internationale bevoegdheid regelt maar tevens de relatieve bevoegdheid, is ingevolge artikel 3 aanhef en onder a Alimentatieverordening niet de rechtbank 's-Gravenhage maar de rechtbank [plaats] bevoegd van het verzoek kennis te nemen. Van de zijde van de vader is ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij geen bezwaar heeft dat deze rechtbank de zaak behandelt. De rechtbank stelt dan ook vast dat zij gelet op artikel 270 lid 1 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is deze zaak in behandeling te nemen.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal de rechtbank op grond van artikel 3 lid 2 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Zweeds recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Ingangsdatum
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek tot het vaststellen van terugwerkende kracht aan de ingangsdatum van de alimentatie. De vader heeft hiertoe aangevoerd dat hij geen ruimte heeft om alsnog met terugwerkende kracht een vast te stellen bedrag aan kinderalimentatie te kunnen voldoen. Voorts heeft de vader gesteld dat hij veel geld aan de minderjarige besteedt en heeft besteed. Telkens als de vrouw in het verleden verzocht om kleding of geld heeft hij dit aan haar voldaan. Voorts gaat de vader tenminste drie keer per jaar naar Zweden om de minderjarige te bezoeken en gaat de vader tezamen met de minderjarige jaarlijks één maand naar Bosnië welke kosten hij op zich neemt. Tot slot is van de zijde van de vader naar voren gebracht dat de moeder hem er destijds niet van op de hoogte heeft gesteld dat zij met de minderjarige naar Zweden zou verhuizen en dat de vader dat van de juf van de minderjarige heeft moeten vernemen.
Het LBIO heeft naar voren gebracht dat uitgaven aan een minderjarige in de vorm van cadeautjes of kleding of vakanties niet betekent dat de vader voldoet aan zijn onderhoudsverplichting. De moeder kan het geld immers niet uitgeven aan noodzakelijk kosten die zij maakt voor de minderjarige, aldus het LBIO.
Volgens het Zweedse recht kan een bedrag aan kinderalimentatie met terugwerkende kracht van drie jaren vanaf de datum van indiening van het verzoek worden opgelegd (Ehe- und kindschaftsrecht, Schweden, B. Die gesetzliche Bestimmungen, onder 6. Elterngesetz (1949:381), 7. Kapitel Die Unterhaltspflicht, § 8). De rechtbank gaat hierbij voorbij aan de stelling van de vader dat de kinderalimentatie niet met terugwerkende kracht dient te worden opgelegd omdat de vader de minderjarige in het verleden van het nodige heeft voorzien. Met het LBIO is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijsstukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de vader een vaste onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige aan de vrouw heeft voldaan waardoor er geen reden zou zijn om de kinderalimentatie naar Zweeds recht met terugwerkende kracht vast te stellen. De rechtbank zal dan ook - anders dan het LBIO - uitgaan van 16 november 2008 als ingangsdatum, nu 16 november 2011 de datum is waarop het verzoek van het LBIO bij de rechtbank is ingekomen.
Behoefte minderjarige
De behoefte van de minderjarige aan een bijdrage in de kosten van zijn verzorging en opvoeding staat als niet weersproken vast.
Het LBIO heeft betoogd dat in Zweden in 2010 een bedrag van SEK 3.357,-- (€ 391,27) als behoefte van minderjarigen in de leeftijdscategorie van twaalf tot achttien jaar wordt gehanteerd, waarbij nog een bedrag van SEK 500,-- (€ 55,--) voor sportuitgaven dient te worden opgeteld.
De vader heeft de hoogte van de door het LBIO verzochte onderhoudsbijdrage betwist en heeft daartoe aangevoerd dat hij zich niet kan voorstellen dat de minderjarige een behoefte heeft van € 400,-- per maand terwijl door het LBIO wordt gesteld dat de moeder slechts
€ 900,-- inkomsten per maand heeft.
Nu de vader naar het oordeel van de rechtbank de door het LBIO gestelde behoefte van de minderjarige onvoldoende gemotiveerd heeft betwist gaat zij voor 2010 uit van
SEK 3.357,-- (€ 391,27). Nu het LBIO heeft verzocht om de kinderalimentatie met ingang van 14 november 2008 vast te stellen is verzoekster in gebreke gebleven door niet te stellen wat de behoefte van de minderjarige, en de daarbij behorende Zweedse normbedragen, in 2008 en 2009 is. De rechtbank stelt het LBIO in de gelegenheid om hieromtrent alsnog gegevens te overleggen en tevens nader te specificeren waarom los van dit normbedrag een bedrag voor sportuitgaven bij de behoefte dient te worden opgeteld.
Onderhoudsplicht stiefvader
Het LBIO heeft in haar verzoekschrift gesteld dat de moeder van de minderjarige, mevrouw [de moeder] alleenstaand is.
Ter terechtzitting is door de rechtbank opgemerkt dat uit het door verzoekster overgelegde formulier van "Försäkringskassan" inzake "Ekonomiska uppgifter/Financial Details"
d.d. 1 april 2010 blijkt dat de moeder van de minderjarige heeft opgegeven dat haar huishouden bestaat uit drie personen, te weten de moeder, de minderjarige en [de stiefvader].
Hierop is van de zijde van het LBIO gesteld dat de moeder samenwoont met de heer [de stiefvader] doch dat volgens het Zweedse recht de stiefvader niet verantwoordelijk is voor de kosten van het kind met als gevolg dat op deze situatie de stiefvader niet onderhoudsplichtig is naar de minderjarige.
De rechtbank volgt het LBIO hierin vooralsnog niet. Uit de losbladige editie Bergman/Ferid/Henrich, Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht leidt de rechtbank het volgende af. De stiefvader is gehouden bij te dragen in het onderhoud van de minderjarige als hij getrouwd is met de moeder van de minderjarige of samen met haar een kind heeft (Ehe- und kindschaftsrecht, Schweden, B. Die gesetzliche Bestimmungen, onder 6. Elterngesetz (1949:381), 7. Kapitel Die Unterhaltspflicht, § 5).
Nu uit het formulier van "Försäkringskassan" niet blijkt of de moeder getrouwd is met de heer [de stiefvader] kan de rechtbank niet vaststellen of hij als stiefvader van de minderjarige onderhoudsplichtig is. De rechtbank zal de zaak aanhouden teneinde het LBIO in de gelegenheid stellen om nadere stukken te overleggen waaruit blijkt of de heer [de stiefvader] getrouwd is met de moeder. Nu op het formulier van "Försäkringskassan" staat vermeld dat het huishouden uit drie personen bestaat gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder en de heer [de stiefvader] in ieder geval tot 4 april 2010 geen gezamenlijk kind hadden, mocht dit veranderd zijn en er geen sprake zijn van een huwelijk tussen de moeder en de heer [de stiefvader] dan is het gelet op het voorgaande van belang dat het LBIO hier ook gegevens over overlegt. Als de heer [de stiefvader] niet onderhoudsplichtig blijkt te zijn dan zal de rechtbank in ogenschouw nemen dat de heer [de stiefvader] kan bijdragen in de helft van de woonlasten. Indien hij wel onderhoudsplichtig is zal de rechtbank overgaan tot het berekenen van zijn draagkracht en aandeel in de behoefte van de minderjarige.
Onderhoudsplicht vader en moeder
Ingevolge de losbladige editie Bergman/Ferid/Henrich, Ehe- und kindschaftsrecht, Schweden, B. Die gesetzliche Bestimmungen, onder 6. Elterngesetz (1949:381), 7. Kapitel Die Unterhaltspflicht, § 1, zijn de ouders onderhoudsplichtig naar het kind, waarbij de behoefte van de minderjarige en de gemeenschappelijke economische verhouding -draagkracht - van de ouders in aanmerking dient te worden genomen. Gelet op deze wettelijke bepalingen is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval de vader en de moeder naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen in de behoefte van de minderjarige.
Ter bepaling van het aandeel van de onderhoudsplichtigen zal de rechtbank draagkrachtvergelijkingen dienen te maken.
Draagkracht moeder
Het LBIO heeft op grond van het formulier van "Försäkringskassan" gesteld dat het inkomen van de moeder SEK 8616,-- (omgerekend € 947,--) per maand bedraagt en dat de moeder derhalve geen draagkracht heeft.
Van de zijde van de vader is dit betwist daar hij niet kan controleren dat de vrouw slechts
€ 900,-- per maand genereert.
De rechtbank is met de vader van oordeel dat het formulier van "Försäkringskassan" inzake "Ekonomiska uppgifter/Financial Details" d.d. 1 april 2010 onvoldoende verificatoire bescheiden zijn om vast te stellen dat dit het inkomen van de moeder is, temeer nu dit formulier reeds twee jaar geleden is opgesteld. Nu het inkomen van de moeder van belang is om te bepalen of zij eventueel draagkracht heeft om ook in een deel van het onderhoud van de minderjarige te voorzien, zal de rechtbank het LBIO in de gelegenheid stellen om nadere stukken te overleggen waaruit het inkomen van de moeder blijkt. Mocht het inkomen van de moeder het Zweedse bijstandsniveau overstijgen - met medeneming van het feit dat als de heer [de stiefvader] niet onderhoudsplichtig zou zijn dat hij de helft van de woonlasten voor zijn rekening neemt - dan dient het LBIO eveneens de vaste lasten van de moeder te onderbouwen en de rechtbank en de wederpartij een draagkrachtberekening te doen toekomen.
Draagkracht vader
De vader heeft gesteld dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om de door het LBIO verzochte kinderalimentatie te kunnen betalen en heeft hiertoe een draagkrachtberekening overgelegd. Het LBIO heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
De rechtbank zal in het navolgende de draagkracht van de vader beoordelen, waarbij de volgende periodes worden onderscheiden:
I. 16 november 2008 tot 1 januari 2010
II. 1 januari 2010 tot 1 januari 2012
III. 1 januari 2012 en verder
Ad I. 16 november 2008 tot 1 januari 2010
Uit het procesreglement familierecht rechtbanken inzake alimentatie volgt onder meer dat wanneer de behoefte en/of de draagkracht van partijen of één van hen betwist wordt/worden, dat van een werknemer de jaaropgaven over het vorige (of voorvorige) jaar en de laatste drie loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties uiterlijk tien dagen vóór de zitting dient te zijn overgelegd. Gelet op het hiervoor onder ingangsdatum door de rechtbank overwogene en bepaalde inzake het Zweedse recht had de vader ook over de periode van 16 november 2008 tot 1 januari 2010 financiële bescheiden dienen te overleggen. De rechtbank zal de vader alsnog in de gelegenheid stellen deze stukken te overleggen.
Ad II. 1 januari 2010 tot 1 januari 2012
Inkomsten 1 januari 2010 tot 1 januari 2011
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht over deze periode uit van de jaaropgave 2010 van werkgever Trigion waaruit een inkomen van € 36.111,-- bruto per jaar blijkt.
De rechtbank hanteert bij de berekening van de draagkracht van de man vanaf 1 januari 2010 de alimentatienormen 2010.
De rechtbank houdt voorts rekening met de bijtelling werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Inkomsten 1 januari 2011 tot 1 januari 2012
Van de zijde van de vader is ter terechtzitting onbetwist gesteld dat zijn jaarinkomen ten opzichte van 2010 is afgenomen omdat de vader deels arbeidsongeschikt is geraakt. De vader heeft ter onderbouwing van deze stelling de volgende stukken overgelegd:
- een brief van zijn werkgever d.d. 16 januari 2012 waaruit blijkt dat de vader is sinds 27 oktober 2010 wegens psychische beperkingen arbeidsongeschikt is en volgens de bijstelling probleemanalyse van 21 december 2011 fors beperkt is in het persoonlijk en sociaal functioneren en dat er op het moment geen benutbare mogelijkheden zijn voor eigen of aangepast werk;
- een verklaring van Stichting Centrum '45 - Landelijk behandel- en expertisecentrum voor getroffenen door vervolging, oorlog en geweld overgelegd waaruit blijkt dat man sinds 26 april 2011 bij voornoemde instelling in behandeling is.
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht over deze periode uit van de jaaropgave 2011 van werkgever Trigion waaruit een inkomen van € 32.077,-- bruto per jaar blijkt.
De rechtbank hanteert bij de berekening van de draagkracht van de man vanaf 1 januari 2011 de alimentatienormen 2011.
De rechtbank houdt voorts rekening met de bijtelling werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Lasten
De rechtbank neemt de volgende niet - dan wel onvoldoende - betwiste maandelijkse lasten in aanmerking:
1. huur à € 377,--;
2. premie ziektekostenverzekering à € 112,--;
3. eigen risico ziektekosten à € 14,17.
Het LBIO heeft de volgende opgevoerde maandelijkse lasten betwist:
4. kosten omgangsregeling à € 120,--;
5. rente en aflossing schulden à € 346,--.
Ad 4 kosten omgangsregeling
Het LBIO heeft gesteld dat de heer [de vader] de minderjarige bezoekt als hij bij zijn ouders op bezoek is in [plaats], Denemarken, waardoor de door de vader gestelde kosten omgangsregeling niet worden gemaakt.
De vader heeft hierop naar voren gebracht drie tot vier keer per jaar naar Zweden te gaan. Het klopt dat de ouders van de vader vlakbij [plaats] wonen en de minderjarige sinds twee jaar in [plaats], Zweden, waardoor de vader via de tolbrug tussen Zweden en Denemarken à SEK 500,-- (€ 56,--) de minderjarige bezoekt, voor die tijd woonde de minderjarige in het midden van Zweden alwaar de vader hem bezocht, aldus de vader. Voorts heeft de vader onbetwist gesteld dat de vader elke zomer samen met de minderjarige één maand naar Bosnië gaat, de daaruit voortvloeiende kosten neemt de vader geheel voor zijn rekening.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De vader die alimentatieplichtig is en het kind gedurende een achtereenvolgende periode van tenminste vijfmaal 24 uur bij zich heeft kan een veertigste deel van de verschuldigde onderhoudsbijdrage per volle 24 uur aftrekken (losbladige editie Bergman/Ferid/Henrich, Ehe- und kindschaftsrecht, Schweden, B. Die gesetzliche Bestimmungen, onder 6. Elterngesetz (1949:381), 7. Kapitel Die Unterhaltspflicht, § 4).
Partijen zouden dit onderling in mindering kunnen brengen op de door vader verschuldigde onderhoudsbijdrage doch de rechtbank is van oordeel dat het in het licht van deze bepaling praktischer is om de door vader gemaakte kosten inzake de omgang bij vaststelling van zijn draagkracht als last kunnen worden meegenomen. Aan de stelling van het LBIO dat de vader ook zijn ouders bezoekt als hij omgang heeft met de minderjarige in Zweden gaat de rechtbank voorbij daar de vader in ieder geval de minderjarige bezoekt en daarvoor kosten maakt; voor de rechtbank is niet te beoordelen of de vader - als de minderjarige nog in Nederland zou wonen - ook zo vaak zijn ouders zou bezoeken. Gelet op het voorgaande staat vast dat de vader de minderjarige meermalen per jaar bezoekt - en samen met de minderjarige een maand per jaar in Bosnië verblijft - welke omgang logischerwijs méér kosten met zich brengt dan als de minderjarige in Nederland zou wonen, waarvoor normaliter een bedrag van € 5,-- per dag aan omgangskosten wordt gerekend. De rechtbank acht het redelijk een bedrag van € 100,-- per maand aan kosten voor de omgang mede te nemen.
Ad 5 Rente en aflossing schulden
Van de zijde van de vader is gesteld dat hij verscheidene schulden heeft. Zo heeft hij gesteld dat hij een onaantoonbare schuld heeft bij de personen die hem destijds uit zijn land van herkomst hebben gesmokkeld.
Voorts heeft de vader gesteld € 226,90 per maand af te lossen op zijn krediet bij de ABN Amro van in totaal € 11.235,50. Ter terechtzitting heeft de vader naar voren gebracht dat hij deze schuld is aangegaan nadat hij vanuit het asielzoekerscentrum een eigen woning kreeg toegewezen en waarvoor hij derhalve het krediet heeft aangewend om de woning in te richten. De moeder was op dat moment nog woonachtig in Nederland en er was door de rechtbank geen kinderalimentatie bepaald.
Tot slot heeft de vader een overzicht d.d. 7 december 2011 van zijn credit card schuld bij International Card Services overgelegd waaruit blijkt dat de man bij deze crediteur een schuld heeft van € 4.179,02 waarop hij stelt maandelijks € 120,-- af te lossen.
Het LBIO betwist dat de door de vader opgevoerde schulden noodzakelijke schulden zijn die ten laste komen van de vast te stellen kinderalimentatie.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat uit het rapport van de werkgroep alimentatienormen blijkt dat een schuld als last kan worden meegenomen als blijkt dat het aangaan van deze schuld zo noodzakelijk was dat betaling daarvan prevaleert boven de verplichting tot alimentatie.
De rechtbank zal de door de vader gestelde schuld inzake het smokkelen niet mee nemen bij de berekening van de draagkracht van de man nu deze niet nader onderbouwd is met stukken. De schuld die de man heeft bij International Card Services zal de rechtbank eveneens niet als last meenemen. De vader heeft slechts één afschrift overgelegd waaruit blijkt dat hij eenmaal € 120,-- heeft afgelost op deze schuld en voor welk bedrag. Daarnaast heeft de man niet onderbouwd waartoe hij deze schuld is aangegaan. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat het aangaan van deze schuld zo noodzakelijk was dat betaling daarvan prevaleert boven de verplichting tot alimentatie.
De rechtbank zal daarentegen wel rekening houden met de aflossing met de schuld bij ABN Amro. Van de zijde van het LBIO is niet betwist dat de vader deze schuld is aangegaan voor inrichtingskosten na een verblijf in een asielzoekerscentrum. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het aangaan van deze schuld zo noodzakelijk was dat de maandelijkse betaling daarvan à € 226,90 prevaleert boven de onderhoudsverplichting ten opzichte van de minderjarige.
Voor de vader geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.
Gelet op het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen heeft de vader voor de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 voldoende draagkracht om het door het LBIO gevorderde bedrag aan kinderalimentatie te voldoen. De vader had in deze periode een draagkracht van € 474,-- per maand.
Gelet op het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen heeft de vader voor de periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 onvoldoende draagkracht om het door het LBIO gevorderde bedrag aan kinderalimentatie te voldoen. De vader had in deze periode een draagkracht van € 210,-- per maand.
Ad III. 1 januari 2012 en verder
Inkomsten
Uit de door de vader overgelegde vierwekelijkse salarisspecificatie blijkt dat hij in periode 1
van 2 januari 2012 tot en met 29 januari 2012 een inkomen van € 2.059,04 bruto per vier
weken had. De rechtbank acht gelet op het door de vader gestelde inzake zijn
arbeidsongeschiktheid deze salarisspecificatie onvoldoende om op dit moment zijn
draagkracht voor 2012 op grond van deze inkomsten te berekenen, te meer nu reeds
hierboven reeds bepaald is dat de zaak zal worden aangehouden teneinde partijen in de
gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen aan de rechtbank.
Voor 2012 zal de rechtbank ten aanzien van de lasten deze conform het hiervoor
overwogene ten aanzien van de lasten in de periode 1 januari 2010 tot 1 januari 2012
beoordelen.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om op dit moment tot een definitieve beoordeling van het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie te komen. De rechtbank zal derhalve in afwachting van de door partijen over te leggen stukken de zaak als na te melden aanhouden.
houdt de behandeling met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie aan tot 1 oktober 2012 pro forma opdat partijen stukken in het geding kunnen brengen;
bepaalt dat het LBIO vier weken vóór genoemde proformadatum aan de vader en aan de rechtbank de volgende stukken dient over te leggen:
- bescheiden waaruit de Zweedse normbedragen voor minderjarigen in de leeftijdscategorie 6 tot 12 jaar respectievelijk 12 tot 18 jaar voor 2008 en 2009 blijken en uitleg omtrent het hiervan losstaande bedrag ten behoeve van sport;
- gegevens waaruit blijkt of de heer [de stiefvader] getrouwd is met de moeder dan wel een gezamenlijk kind met haar heeft op grond waarvan kan worden vastgesteld wie onderhoudsplichtig zijn naar de minderjarige;
- nader gespecificeerde gegevens waaruit de inkomsten van de moeder blijken, mochten deze inkomsten het Zweedse bijstandsniveau overstijgen dan dient ook een draagkrachtberekening en stukken inzake de lasten te worden overgelegd;
bepaalt dat de vader vier weken vóór genoemde proformadatum aan het LBIO en aan de rechtbank de volgende stukken dienen over te leggen:
- financiële bescheiden van de vader betreffende de periode 16 november 2008 tot
1 januari 2010 en 1 februari 2012 en verder;
bepaalt dat partijen tot twee weken vóór genoemde proformadatum over en weer op de
overgelegde stukken schriftelijk kunnen reageren en zich uit te laten over de voortgang van
de procedure;
bepaalt dat, indien er een nadere zitting wordt bepaald, de griffier partijen daartoe oproept;
bepaalt dat indien het LBIO aan het hierbij bepaalde geheel of gedeeltelijk niet voldoet, de zaak met toepassing van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden afgedaan;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de kinderalimentatie en proceskosten aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.R. van der Meer in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Witte-Snel als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 mei 2012.