ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ1206

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
432723 KG ZA 12-1375
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot invrijheidstelling en haalbare betalingsregeling in kort geding

In deze zaak heeft eiser, die in hechtenis is genomen wegens het niet betalen van een schadevergoedingsmaatregel, een kort geding aangespannen met de vordering tot onmiddellijke invrijheidstelling en het treffen van een haalbare betalingsregeling. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en had een schadevergoedingsmaatregel opgelegd gekregen van € 188.673,36, te vervangen door hechtenis bij gebreke van betaling. Eiser heeft persoonlijke omstandigheden aangevoerd, waaronder de zorg voor zijn chronisch zieke dochter, als reden voor zijn verzoek. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 19 december 2012 en op 20 december 2012 uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat was om de opgelegde schadevergoedingsmaatregel te voldoen en dat het CJIB geen betalingsregeling heeft getroffen, ondanks de verzoeken van eiser. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, hoewel zwaarwegend, niet voldoende zijn om af te wijken van het beleid van het CJIB. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen, omdat er geen uitzicht is op een haalbare betalingsregeling en de detentie van eiser gerechtvaardigd is in het licht van de opgelegde maatregel.

De voorzieningenrechter heeft de vordering tot invrijheidstelling afgewezen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.391,--. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 20 december 2012.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 432723 / KG ZA 12-1375
Vonnis in kort geding van 20 december 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.E. van Zon te 's-Hertogenbosch,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te 's-Gravenhage.
1.Het procesverloop
Eiser heeft gedaagde op 10 december 2012 doen dagvaarden om op 19 december 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is vervolgens op 19 december 2012 behandeld en er is door middel van een verkort vonnis op 20 december 2012 uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2.De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 december 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij vonnis van 11 februari 2010 van de rechtbank 's-Hertogenbosch is eiser onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens meermalen gepleegde diefstal. Daarbij is aan eiser een maatregel van schadevergoeding ten behoeve van het betreffende slachtoffer opgelegd ten bedrage van € 188.673,36, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door één jaar hechtenis, voor materiële schade.
2.2. Nadat eiser tegen dit vonnis hoger beroep had ingesteld, heeft het gerechtshof
's-Hertogenbosch bij arrest van 22 april 2011 eiser veroordeeld tot 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis en negen maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ook heeft het hof aan eiser onder meer een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 188.673,36, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door één jaar hechtenis, met dien verstande dat indien en voor zover de medeverdachte van eiser de benadeelde partij schadeloos stelt voor een bedrag van € 85.419,36, eiser in zoverre van dit deel is bevrijd. Het hof heeft in het arrest onder meer overwogen dat gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in beginsel niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt maar dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiser een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf zullen worden opgelegd.
2.3. In het kader van de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) eiser bij brief van 27 november 2011 een acceptgiro gezonden. Bij brief van 12 december 2011 heeft eiser het CJIB geantwoord dat hij een bedrag van € 210.511,83 niet in één keer kan betalen omdat het geld voor een deel betaald is aan de medeverdachte en voor een deel is opgegaan aan gokken. Daarbij heeft eiser bericht persoonlijke problemen te hebben, onder meer betreffende een zeldzame ziekte van zijn dochtertje. Daarnaast heeft eiser in de brief een betalingsvoorstel gedaan van € 25,-- per maand.
2.4. Bij brief van 22 december 2011 heeft het CJIB het betalingsvoorstel van eiser afgewezen. Eiser is onder meer meegedeeld dat ingevolge het betalingsregelingenbeleid van het CJIB een volledige betaling in beginsel binnen 12 maanden gerealiseerd dient te zijn en dat slechts in bijzondere gevallen deze termijn verlengd kan worden tot maximaal 36 maanden. Daarbij is bericht dat een dergelijke betalingsregeling alleen mogelijk is indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is.
2.5. Bij brief van 5 januari 2012 heeft eiser het CJIB een betalingsvoorstel gedaan van
€ 50,-- per maand. Bij brief van 12 januari 2012 heeft het CJIB dit voorstel eveneens afgewezen. Ook heeft het CJIB op 12 januari 2012 en op 27 februari 2012 eiser aanmaningen gezonden. Nadat eiser in gebreke bleef met betaling van de vordering heeft de deurwaarder op verzoek van het CJIB contact opgenomen met eiser. Daarbij is met eiser een tijdelijke betalingsregeling afgesproken, inhoudende dat eiser gedurende vier maanden een bedrag van € 50,-- per maand zou betalen. Nadat eiser dit bedrag driemaal had betaald, heeft de deurwaarder bij brief van 30 augustus 2012 eiser bericht dat er in opdracht van justitie nog slechts een betalingsregeling van € 11.000,-- per maand mogelijk is.
2.6. Op 14 september 2012 heeft de deurwaarder de zaak teruggestuurd naar het CJIB omdat er onvoldoende betalingen werden ontvangen. Bij brief van 23 september 2012 is eiser gewaarschuwd dat bij het uitblijven van betalingen de aan de schadevergoedingsmaatregel gekoppelde hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd. Vervolgens is op 14 oktober 2012 jegens eiser een arrestatiebevel uitgevaardigd.
2.7. Op 7 november 2012 is eiser in hechtenis genomen.
2.8. Bij brief van 9 november 2012 heeft de raadsman van eiser het ressortsparket te
's-Hertogenbosch verzocht de executie te staken en het eiser mogelijk te maken een haalbare betalingsregeling te treffen. Daarbij is gewezen op de persoonlijke situatie van eiser, met name inhoudende dat de dochter van eiser lijdt aan een ernstige huidaandoening, Recessieve Dystofisch Epidermolysis Bullosa (RDEB).
3.Het geschil
3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - onmiddellijke invrijheidstelling en het mogelijk maken van het treffen van een haalbare betalingsregeling.
3.2. Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Gedaagde handelt jegens eiser onrechtmatig door hem niet in vrijheid te stellen. Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van eiser en hem bewust een werkstraf in plaats van gevangenisstraf opgelegd in verband met de ernstige ziekte RDEB van de dochter van eiser. Thans lijdt het gezin van eiser onder zijn detentie. Eisers aanwezigheid in zijn gezin is nodig voor de verzorging van zijn dochter; eisers echtgenote spreekt de Nederlandse taal niet en kan niet met haar naar de specialist in Groningen. De gezondheid van eisers dochter komt op deze wijze verder in gevaar. Eiser heeft een uitkering en is vanzelfsprekend niet in staat ineens de totale schadevergoedingsmaatregel te betalen of een bedrag van € 11.000,-- per maand. Eiser is daarentegen bijzonder gemotiveerd een redelijke betalingsregeling na te komen. De uitzonderlijke situatie waarin eiser verkeert noopt ertoe dat voor hem een uitzondering op de reeds bestaande uitzonderingsregel wordt gemaakt. De detentie van eiser is in niemands belang.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.De beoordeling van het geschil
4.1. Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter -in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding- tot kennisneming van de vordering gegeven. Eiser is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu hem voor hetgeen hij wil bereiken -onmiddellijke in vrijheidstelling- geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ten dienste staat.
4.2. Artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat een strafvonnis zo spoedig mogelijk wordt geëxecuteerd. Dat uitgangspunt geldt ook voor de tenuitvoerlegging van opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In artikel 561 lid 3 Sv is bepaald dat het openbaar ministerie uitstel van betaling kan verlenen of betaling in termijnen kan toestaan. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen.
4.3. De wijze waarop het CJIB een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, is (thans) neergelegd in de 'Aanwijzing executie' (Staatscourant 21 december 2010, 20473, met rectificatie op 11 januari 2011). Daarin is, net als in de voordien geldende 'Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidstelling', ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregeling treft, tenzij een daartoe strekkend verzoek op grond van bijzondere omstandigheden kan worden gehonoreerd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel binnen een redelijke termijn die is gesteld op 12 of maximaal 36 maanden. Verder bepaalt de Aanwijzing executie dat een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd indien de inning en/of het verhaal met/zonder dwangbevel niet succesvol kan worden afgesloten. Het CJIB heeft dienaangaande een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de bedoelde beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen. Verder is in de Aanwijzing executie nog bepaald dat het CJIB in beginsel (onder meer) geen betalingsregelingen meer treft indien een arrestatiebevel is uitgevaardigd.
4.4. In deze zaak dient beoordeeld te worden of de persoonlijke omstandigheden van eiser ertoe nopen dat hij thans, in afwijking van het geldende beleid, in vrijheid wordt gesteld. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Eisers stelling dat in het arrest van de strafkamer van het hof van 22 april 2011 ook rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser en dat om die reden van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is afgezien, laat immers onverlet dat het hof niettemin een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd die bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen is door één jaar hechtenis. Wanneer de strafrechter, zoals eiser stelt, van oordeel zou zijn geweest dat eiser nimmer in detentie zou moeten geraken als gevolg van de veroordeling, zou het voor de hand hebben gelegen dat de strafrechter van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zou hebben afgezien. Inherent aan oplegging van die maatregel is immers het risico dat de daaraan gekoppelde vervangende hechtenis ten uitvoer wordt gelegd. Dat de strafrechter dit risico niet zou hebben onderkend is gelet op de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel weinig aannemelijk. Dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in dit geval een automatisme was, ligt in het verlengde daarvan niet voor de hand.
4.5. Eiser heeft voorts betoogd dat het voor de verzorging van zijn dochter noodzakelijk is dat hij in vrijheid verkeert. Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat de dochter van eiser ook door anderen dan eiser kan worden verzorgd. Op dit punt wordt geoordeeld dat eiser niet in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat het slechts van hem afhangt of de verzorging van zijn dochter gewaarborgd is. Ter zitting heeft eiser immers verklaard dat zijn echtgenote bij de verzorging van hun kind thans regelmatig wordt ondersteund door eisers broer. Niet valt in te zien dat deze situatie, eventueel met hulp van derden, voorlopig niet gecontinueerd kan worden. De voorzieningenrechter neemt bij het bovenstaande in aanmerking dat eisers dochter thans bijna drie en een half jaar oud is en daarom minder kwetsbaar dan toen zij een baby was ten tijde van de beslissing van het hof op 22 april 2011.
4.6. De vordering die erop ziet om gedaagde te bevelen een haalbare betalingsregeling te treffen is evenmin voor toewijzing vatbaar. Gedaagde heeft aangevoerd dat het treffen van een dergelijke regeling in strijd zou zijn met vast en gepubliceerd beleid van gedaagde. Onweersproken is dat op dit moment een totaalbedrag van ruim twee en een halve ton openstaat en dat het bij aflossing van € 50,-- per maand 430 jaar zou duren voordat het volledige bedrag is afgelost. Geoordeeld wordt dat eiser met de verschillende door hem genoemde bedragen (variërend van € 25,-- tot € 300,--) die hij maandelijks zou kunnen betalen, niet het vertrouwen heeft gewekt dat hij daadwerkelijk een doeltreffende betalingsregeling wil dan wel kan treffen met gedaagde.
4.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5.De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.391,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012.