ECLI:NL:RBSHE:2000:AA6029

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/055128-99
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Rechtbank 's-Hertogenbosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over een schietincident op een school met meerdere gewonden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 31 mei 2000 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident op 7 december 1999 in het Regionaal Opleidingscentrum 'De Leijgraaf' te Veghel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met een andere persoon, zijn zoon heeft aangemoedigd om met een vuurwapen de school binnen te gaan en te schieten. Tijdens het incident zijn vijf personen gewond geraakt. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn zoon kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat er geen gezamenlijk plan was om de slachtoffers te doden, maar dat de zoon van de verdachte op eigen initiatief handelde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het medeplegen van poging tot moord en doodslag. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen bij het opleggen van de straf, waarbij rekening is gehouden met de impact van de gebeurtenissen op de slachtoffers en de gemeenschap. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar en is verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de benadeelde partijen in bepaalde delen van hun vorderingen niet ontvankelijk zijn, en dat deze vorderingen bij de burgerlijke rechter moeten worden ingediend.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/055128-99
Uitspraakdatum: 31 mei 2000
V E R K O R T V O N N I S
Verkort vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
………………..,
geboren te ………. op ……….,
wonende te ………. aan de ……….,
thans preventief gedetineerd in P.I. Oosterhoek, huis van bewaring te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 mei 2000.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 februari 2000.
Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 18 mei 2000 gewijzigd. Van deze vordering is eveneens een fotokopie aan dit vonnis gehecht.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de gewijzigde tenlastelegging.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs ten aanzien van de feiten 1 en 2.
Onweersproken en door de rechtbank als vaststaand aangenomen is dat op 7 december 1999 in het Regionaal Opleidingscentrum “De Leijgraaf” te Veghel een schietincident heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van een vuurwapen van verdachte, waarbij 5 personen zijn gewond. Eén van de gewonden was ………., die met de 15-jarige dochter van verdachte eind augustus 1999 buiten medeweten en zonder toestemming van haar ouders naar Turkije is gegaan.
Voorafgaande aan dit schietincident is verdachte, na door zijn zoon ………. op zijn zaak te zijn gebeld en vervolgens met een van een klant geleende auto naar zijn huis in Veghel te zijn gereden, met zijn zoon ………. naar diens school “De Leijgraaf” gereden. Aldaar is verdachte voor en langs het schoolgebouw gereden, heeft hij voor/nabij de ingang stilgestaan, in de auto met zijn zoon gesproken en deze vervolgens afgezet.
Verdachte en zijn raadsman hebben ter terechtzitting, kort gezegd, het verweer gevoerd dat er geen sprake is geweest van een gezamenlijk plan en uitvoering om ………. te doden, maar dat verdachtes zoon, ………., na het wapen van vader zonder zijn medeweten gepakt te hebben, in het kader van een eenmansaktie op 7 december 1999 schoten heeft afgevuurd op ……….. Daarbij verwijzen zij naar de eerste verklaring van 7 december 1999 alsmede naar de laatste verklaringen van 5 en 7 januari 2000 van ………. afgelegd bij de politie, waaruit zou volgen - in tegenstelling tot de verklaringen op 8, 9, 13 en 22 december bij de politie en op 10 december bij de rechter-commissaris, waarin ………. heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij de op 7 december gepleegde feiten - dat zijn vader geen enkele rol bij de schietpartij heeft gespeeld.
Voor de bewezenverklaring gaat de rechtbank onder meer uit van de - voor verdachte belastende - verklaringen van ………., afgelegd op 8, 9, 13 en 22 december 1999 bij de politie en op 10 december 1999 bij de rechter-commissaris. Daarin heeft ………. gedetailleerd verklaard.
Anders dan ten aanzien van laatstgenoemde verklaringen heeft de rechtbank geconstateerd dat de verklaringen van ………. van 7 december 1999 en van 5 en 7 januari 2000 op essentiële punten niet stroken met diverse getuigenverklaringen. Dit geldt onder meer met betrekking tot de verklaring van ………. dat hij nooit en tegen niemand in het verleden gezegd heeft dat hij ………. zou doodschieten, dat hij ………. in de aula hoorde zeggen dat hij, ………, seksueel contact had gehad met zijn zus, dat ……… hem achterna was gelopen en hem buiten de aula met een mes had bedreigd en dat hij direct voorafgaande aan de schietpartij nog een woordenwisseling met ………. had gehad.
Inzake het bewijs met betrekking tot feit 1 aangaande het medeplegen alsmede de bij verdachte bestaan hebbende voorbedachte rade maakt de rechtbank een onderverdeling in A. de periode voor 7 december 1999 en B. de gebeurtenissen op 7 december 1999.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit verband met name de navolgende verklaringen van belang:
A. De periode voor 7 december 1999:
1. Verklaring van ………. d.d. 8 december 1999, p. 528: Na die ontvoering werd er in mijn familie tussen mijn vader en moeder regelmatig over gesproken. In die zin dat er iets tegen die ………. moest gebeuren. Dit konden ze niet laten zitten.
2. Verklaring van ………. afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 10 december 1999: Mijn vader heeft vlak na de ontvoering vaker gezegd dat er iets met ……… moest gebeuren.
3. Verklaring van ………., p. 428: Ik had ook eerder gehoord dat de vader van ………. ………. direkt zou neerschieten als hij hem zou zien. Dit hoorde ik in de omgeving maar ik heb het ook gehoord van ………. en ………..
4. Verklaring van ………. afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 10 december 1999: Mijn vader heeft me vaker naar Uden gestuurd om uit te zien naar ……... Als ik ……… zou zien, moest ik het tegen mijn vader vertellen. Mijn vader nam het mij kwalijk dat …….. iets met die jongen had gekregen. In die shoarmazaak in Uden heb ik ……… toen voor de eerste keer gezien.
5. Verklaring van ……… d.d. 8 december 1999, p. 528: Thuisgekomen vertelde ik mijn vader dat ik ………. in Uden in de shoarmatent had gezien. Daarop verweet mijn vader mij dat ik hem dat niet meteen doorgebeld had. Hierna heeft mijn vader de auto gepakt en is samen met mij naar Uden gereden naar die betreffende shoarmatent. Ik moest gaan kijken of ………. daar nog was.
6. Verklaring van ………. d.d. 5 maart 2000, aanvullend proces-verbaal: Kort nadat ………. weer in Nederland terug was gekomen was hij bij mijn broer in de shoarmazaak. Een kwartier nadat hij de zaak had verlaten is er een man gekomen. Ik begreep dat dit de eigenaar van die exportzaak uit Schijndel was geweest. Korte tijd later zag ik ………. weer en heb hem toen verteld dat die man bij ons in de zaak was geweest en heb meer voor de gein tegen hem gezegd, dat die man naar hem op zoek was. Ik hoorde toen dat ………. zei dat dat wel klopte.
B. Gebeurtenissen op 7 december 1999
1. Verklaring van ………. afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 10 december 1999: Dinsdag op school was de tweede keer na de ontvoering dat ik hem (…….. -rb) zag. Nadat ik even had nagedacht ben ik naar huis gereden op mijn scooter. Ik moest het immers van mijn vader vertellen als ik hem had gezien. Toen ik thuis was gekomen heb ik mijn vader gebeld en gevraagd wat ik moest doen . Mijn vader zei dat hij er aan kwam. Toen hij kwam was hij heel gespannen. Hij vroeg of ik ………. had gezien. Ik heb mijn vader toen niet het wapen zien halen. Ik denk dat hij het al bij zich had. Mijn vader zei dat ik nu al 2 keer ……… had gezien en niks had gedaan en dat hij de derde keer mij iets aan zou doen. Hij wilde net gaan rijden om te kijken of er ergens anders plaats was toen we ………. en ……… naar buiten zagen komen uit de school. Volgens mij hadden die jongens ons ook gezien. Ze liepen meteen weer naar binnen.
2. Verklaring van ………. d.d. 8 december 1999, p. 530: Ik zag dat ………. in onze richting keek en meteen weer terug het gebouw inging samen met ……….. Mijn vader reed de hoek om en keerde daar de auto en reed weer terug naar de plaats waar we daarvoor ook al gestaan hadden. Daar stopte hij. Mijn vader vroeg me toen waarom ik ………. niets gedaan had toen ik hem in de aula had zien zitten. Ik zei dat ik niks kon doen. Mijn vader zei tegen mij: “Als ………. zo meteen buiten komt ga ik hem voor je ogen neerschieten”. Daarna zag ik dat hij een pistool achter zijn broeksriem had zitten. Daarna zei hij nog een keer: “ Ik ga hem voor je ogen neerschieten.” Ik wist toen dat wanneer ik het niet zou doen, mijn vader het zou doen. Uiteindelijk gaf hij mij dat pistool.
3. Verklaring van ………. afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 10 december 1999: Ik heb het pistool aan mijn vader gevraagd, na een paar keer vragen gaf hij het. “Je kunt het toch niet”, zei hij. Mijn vader zei dat als ik het pistool doorlaadde ik ook moest schieten en hem afmaken. Hij zei: “ik geef je niet voor niets het pistool”. Ik heb het pistool gepakt en ben de school ingelopen.
4. Verklaring van ………. (p. 430): Ik zag ………. binnenkomen. Hij vroeg aan mij in het Turks “Waar is ……….”. Hij zei “Waar is die hoerenzoon”.
De rechtbank constateert dat verdachtes verklaringen op het punt van de redengeving voor het thuis ophalen van zijn zoon, voor het hem naar school brengen, voor het voor de school op en neer rijden, voor het praten met zijn zoon en voor het weer terug naar huis rijden, onlogisch, inconsistent en deels innerlijk tegenstrijdig zijn en merkt ze - ook tegen de achtergrond van de diverse getuigenverklaringen - aan als ongeloofwaardig.
De raadsman heeft ter terechtzitting voorts met betrekking tot feit 2 betoogd dat zijn cliënt geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat ………., in zijn pogingen om ………. met het vuurwapen te raken, onbedoeld ook andere slachtoffers heeft gemaakt.
Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende:
………. is midden op de dag een drukbezochte school binnengegaan en heeft als ongeoefende schutter vele kogels afgevuurd in drukbezochte ruimtes van die school in het kader van de uitvoering van zijn voornemen om ……… dodelijk te raken. Met dit schieten is ……… doorgegaan, zelfs toen de kansen om die ……… te raken werden bemoeilijkt door de afstand die tussen beiden ontstond ten gevolge van de vluchtpogingen van ……... Aan het schieten is eerst een einde gekomen door het opraken van de patronen.
Door op die wijze en onder die omstandigheden te schieten zoals ……… heeft gedaan, heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij ook anderen zou raken.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit voorwaardelijke opzet ook voor verdachte, nu hij in het kader van de uitvoering om ……… te doden met ……… in een door hem, verdachte, bestuurde auto naar de school is gereden en zijn zoon, vanuit de auto met zijn, verdachtes, vuurwapen de school in heeft laten gaan, wetende dat zich op dat tijdstip vele personen in die school bevonden en wetende dat zijn zoon een geheel ongeoefend schutter was.
Met betrekking tot het slachtoffer ……… overweegt de rechtbank het navolgende:
Uit diverse verklaringen blijkt dat ………., meermalen van korte afstand gericht en bewust op die ……… heeft geschoten, waardoor deze gewond is geraakt. Niet is gebleken dat dit slachtoffer ook is geraakt door een of meerdere kogels, welke door de schutter werden afgevuurd in zijn poging om ……… te raken.
Nu niet is gebleken dat tussen verdachte en zijn zoon ……… een gezamenlijk plan heeft bestaan om (ook) ……… van het leven te beroven, kan aan verdachte het schieten door ……… op dit slachtoffer strafrechtelijk dan ook niet worden toegerekend.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 24c, 27, 36f, 45, 47, 56, 57, 60a, 91, 287, 289 van het Wetboek van Strafrecht;
1, 2, 26, 55, 56, 60 van de Wet Wapens en Munitie.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met toepassing van de schademaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden, waaronder begrepen de culturele achtergrond, van de verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen feiten en omstandigheden:
de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
het feit dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten grote onrust en gevoelens van onveiligheid hebben teweeggebracht in de betreffende scholengemeenschap, bij de plaatselijke bevolking alsmede, door de mediabelangstelling, ook daarbuiten;
het gegeven dat verdachte door zijn gedragingen welbewust een zeer groot gevaar en een levensbedreigende situatie voor de aanwezigen in de school in het leven heeft geroepen;
de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed en letsel heeft teweeggebracht bij de onderscheiden slachtoffers;
het zeer gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat verdachte er niet voor is teruggedeinsd om dergelijk zwaar geweld tegen medemensen te gebruiken;
de jeudige leeftijd van een aantal van de slachtoffers;
het gegeven dat verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van het overwicht dat hij, als vader, over zijn minderjarige zoon had;
het gegeven dat verdachte de door hem gepleegde strafbare feiten heeft begaan nadat de pretense, zeer kortstondige ontvoering van zijn dochter reeds maanden daarvoor had plaatsgevonden;
het gegeven dat verdachte zich daags na de gepleegde gewelddadigheden wederom van een vuurwapen heeft voorzien;
het feit dat verdachte volgens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De op te leggen maatregelen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregelen opleggen nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht aan benadeelden en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijke schadevergoeding aan de benadeelden bevordert.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij ………. (feit 1).
De benadeelde partij, genaamd ………. heeft opgave gedaan van de inhoud van de vordering overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade inclusief immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse schade waaronder immateriële schade heeft geleden kan de vordering tot een bedrag van ¦ 6663,60 worden toegewezen, waarvan ¦ 1663,60 aan materiële schade en ¦ 5000,= als voorschot aan immateriële schade.
Verdachte en zijn mededader zijn hoofdelijk verbonden tot vergoeding van deze schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen in de proceskosten. Overeenkomstig het kantonliquidatietarief zal de rechtbank verdachte veroordelen in de tot heden gemaakte proceskosten.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van schadevergoeding.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij ………. (feit 2).
De benadeelde partij, genaamd ………. heeft opgave gedaan van de inhoud van de vordering overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade inclusief immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse schade waaronder immateriële schade heeft geleden kan de vordering tot een bedrag van ¦ 5500,= worden toegewezen, waarvan ¦ 3500,= als voorschot aan materiële schade en ¦ 2000,= als voorschot aan immateriële schade.
Verdachte en zijn mededader zijn hoofdelijk verbonden tot vergoeding van deze schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij voor het overige, waaronder een voorschot aan buitengerechtelijke kosten - nu het slachtoffer in zijn verklaring bij de politie d.d. 10 mei 2000 heeft aangegeven dat hij een advocaat toegewezen heeft gekregen - niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde terzake de voeging in deze strafzaak gemaakte proceskosten, door de rechtbank thans begroot op nihil. De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van schadevergoeding.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij ………. (feit 2).
De benadeelde partij, genaamd ………. heeft opgave gedaan van de inhoud van de vordering overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade inclusief immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse schade waaronder immateriële schade heeft geleden kan de vordering tot een bedrag van ¦ 15.000,=, waarvan ¦ 7500,= als voorschot aan materiële schade en ¦ 7500,= als voorschot aan immateriële schade, worden toegewezen.
Verdachte en zijn mededader zijn hoofdelijk verbonden tot vergoeding van deze schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij terzake de voeging in deze strafzaak gemaakte proceskosten, door de rechtbank thans begroot op nihil. De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van schadevergoeding.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij ………. (feit 2).
De benadeelde partij, genaamd ………. heeft opgave gedaan van de inhoud van de vordering overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade inclusief immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse schade waaronder immateriële schade heeft geleden kan de vordering tot een bedrag van ¦ 3000,= worden toegewezen, waarvan ¦ 2500,= als voorschot aan materiële schade en ¦ 500,= als voorschot aan immateriële schade.
Verdachte en zijn mededader zijn hoofdelijk verbonden tot vergoeding van deze schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij voor het overige, waaronder
een voorschot aan buitengerechtelijke kosten - nu het slachtoffer in zijn verklaring bij de politie d.d. 13 mei 2000 heeft aangegeven dat hij een advocaat toegewezen heeft gekregen, die hij dus niet hoeft te betalen - niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde terzake de voeging in deze strafzaak gemaakte proceskosten, door de rechtbank thans begroot op nihil. De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van schadevergoeding.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij ………. (feit 2).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij ………. van zodanige eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu echter niet is komen vast te staan dat de door de benadeelde partij gevorderde schade rechtstreeks is toegebracht door het hiervoor ten laste van verdachte bewezenverklaarde, dient de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij ………. zal worden verwezen in de kosten die verdachte heeft moeten maken om zich tegen die vordering te verdedigen, door de rechtbank thans begroot op nihil.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschre-ven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair en onder A
Poging tot medeplegen van moord,
Ten aanzien van feit 2 primair en onder A
poging tot medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd,
beide feiten (onder 1 en 2), in voortgezette handeling begaan.
artikel 45, 47, 287, 289 Sr
Ten aanzien van feit 3
Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie.
artikel 26, 55 WWM
Ten aanzien van feit 4
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie.
artikel 26, 55 WWM
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) jaar.
Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf.
Legt op de volgende maatregelen:
Ten aanzien van de benadeelde partij ………. (feit 1)
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd ………, wonende te ………. aan de ………. 23, te betalen een som gelds ten bedrage van
¦ 3331,80 (zegge: drieduizenddriehonderdeenendertig gulden en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij ………..
Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd ………. toe en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij ………. een bedrag van ¦ 6663,60 (zegge:zesduizendzeshonderddrieenzestig gulden en zestig cent), met dien verstande dat hij niet tot vergoeding is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van het geding, door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, door de rechtbank tot heden bepaald op ƒ 800,=, met dien verstande dat hij niet tot vergoeding is gehouden voor zover deze kosten reeds door de mededader zijn voldaan.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van de benadeelde partij ………. (feit 2)
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd ………., wonende te ……….. aan de ………., te betalen een som gelds ten bedrage van
¦ 2750,= (zegge: tweeduizendzevenhonderdvijftig gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij ………..
Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd ………. toe en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij ………. een bedrag van ¦ 5500,= (zegge: vijfduizendvijfhonderd gulden), met dien verstande dat hij niet tot vergoeding is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van het geding, door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil, met dien verstande dat hij niet tot vergoeding is gehouden voor zover deze kosten reeds door de mededader zijn voldaan.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van de benadeelde partij ………. (feit 2).
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd ………., wonende te ………. aan ………. 5, te betalen een som gelds ten bedrage van ¦ 7.500,= (zegge: zevenduizendvijfhonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 75 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij ………..
Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd ………. toe en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij ……… een bedrag van ¦ 15.000,= (zegge: vijftienduizend gulden), met dien verstande dat hij niet tot vergoeding is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van het geding, door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil, met dien verstande dat hij niet tot vergoeding is gehouden voor zover deze kosten reeds door de mededader zijn voldaan.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van de benadeelde partij ………. (feit 2).
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd ………., wonende te ………. aan de ………., te betalen een som gelds ten bedrage van ¦ 1500,= (zegge: vijftienhonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij ………..
Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd ………. toe en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij ………. een bedrag van ¦ 3000,= (zegge: drieduizend gulden), met dien verstande dat hij niet tot vergoeding is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van het geding, door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil, met dien verstande dat hij niet tot vergoeding is gehouden voor zover deze kosten reeds door de mededader zijn voldaan.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij ………. (feit 2).
Bepaalt dat de benadeelde partij genaamd ………., wonende te ………. aan ………., niet ontvankelijk is in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte die deze heeft moeten maken om zich te verdedigen tegen de vordering van de benadeelde partij, welke thans worden begroot op nihil.