ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9424
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Poerink
- J. van Daalen
- M. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen het plan van toedeling in de ruilverkaveling St. Oedenrode
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 5 januari 2001 uitspraak gedaan over het bezwaarschrift van de Milieugroepen Landinrichting Sint-Oedenrode (MLO) tegen het plan van toedeling in de ruilverkaveling St. Oedenrode. MLO, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, had eerder bezwaren ingediend die door de Landinrichtingscommissie en de rechter-commissaris waren behandeld. Tijdens de zitting op 1 december 2000 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij MLO haar bezwaren heeft gepresenteerd en de commissie haar verweer heeft gevoerd. MLO stelde dat de nieuwe grenzen geen rekening hielden met het terreinreliëf en dat dit zou leiden tot een verarming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Daarnaast voerde MLO aan dat het opheffen van paden en wegen het gebruik en de historie zou aantasten, en dat de oude kavelstructuur essentieel was voor het behoud van de geschiedenis van het gebied.
De commissie betwistte echter de ontvankelijkheid van MLO's bezwaren, stellende dat MLO geen belanghebbende was in de zin van artikel 200 van de Landinrichtingswet (LiW), aangezien zij geen gronden had ingebracht of toegewezen gekregen. MLO verdedigde een ruimere interpretatie van het begrip belanghebbende, waarbij zij stelde dat haar belangen, met betrekking tot milieu en landschap, wel degelijk geraakt werden door het plan van toedeling. De rechtbank oordeelde dat de Landinrichtingswet geen definitie geeft van belanghebbende, maar dat het begrip ruimer is dan alleen rechthebbende. Desondanks concludeerde de rechtbank dat MLO niet als belanghebbende kon worden beschouwd, omdat zij geen directe aanspraken had op de toedeling van gronden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank MLO niet ontvankelijk in haar bezwaren en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om een civielrechtelijk belang aan te tonen in procedures omtrent landinrichtingsplannen.