ECLI:NL:RBSHE:2001:AB2908

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
67554 / KG ZA 01-437
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Strijbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na ontruiming van woning en vernietiging van inboedel door gemeente

In deze zaak heeft eiser, wonende te Eindhoven, een kort geding aangespannen tegen de gemeente Eindhoven. De aanleiding voor de vordering was de ontruiming van de woning van de moeder van eiser, mw. [X], op 30 januari 2001, waarbij de inboedel door de gemeente is afgevoerd en vernietigd. Eiser was niet aanwezig bij de ontruiming, omdat hij in het ziekenhuis was na een zelfmoordpoging. De gemeente had de inboedel getaxeerd op ƒ 825,- en heeft deze direct na de taxatie vernietigd. Eiser vorderde in kort geding een voorschot van ƒ 40.000,- op de schade die hij zou hebben geleden door het onrechtmatig handelen van de gemeente. Hij stelde dat de gemeente hem onvoldoende tijd had gegeven om zijn eigendommen te verwijderen en dat er waardevolle zaken verloren waren gegaan.

De gemeente erkende aansprakelijkheid voor de schade, maar betwistte de omvang van de vordering van eiser. De president van de rechtbank oordeelde dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door de inboedel te vernietigen zonder eiser de kans te geven deze op te halen. De president concludeerde dat eiser een spoedeisend belang had bij de vordering en dat de gemeente als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld. Uiteindelijk werd de vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gemeente werd veroordeeld tot betaling van ƒ 15.000,- aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.

De president benadrukte dat de gemeente niet had aangetoond dat er een restitutierisico bestond en dat de schade die eiser had geleden, ten minste gelijk was aan het toegewezen bedrag. De uitspraak werd gedaan op 26 juli 2001 door mr. Strijbos, fungerend-president, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS IN KORT GEDING
Zaaknummer : 67554 / KG ZA 01-437
Datum uitspraak: 26 juli 2001
Vonnis in kort geding van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch in de zaak van:
[naam]
wonende te Eindhoven,
eiser bij exploot van dagvaarding van 19 juni 2001,
procureur mr. S. Wagter,
tegen:
DE GEMEENTE EINDHOVEN,
zetelende te Eindhoven,
gedaagde bij gemeld exploot,
advocaat mr. C.R. Zijderveld te Amsterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid respectievelijk als "eiser" en "de gemeente".
1. De procedure
1.1. Eiser heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De procureur van eiser heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. De procureur van gemeente Eindhoven heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Op 30 januari 2001 werd de woning van de moeder van eiser, mw. [X], bij wie eiser inwoonde, ontruimd door deurwaarderskantoor Van Gompel & Van Ooijen krachtens een vonnis van de kantonrechter van 21 december 2000. Bij de ontruiming was mw. [X] niet aanwezig, omdat zij in een verzorgingstehuis was opgenomen. Eiser heeft in de nacht van 29 januari op 30 januari 2001 een zelfmoordpoging gedaan en werd direct voorafgaande aan de ontruiming met een ambulance naar een ziekenhuis overgebracht. Hij was derhalve ook niet aanwezig bij de ontruiming. Na de ontruiming stond de inboedel (althans een deel daarvan) langs de openbare weg. Het door de gemeente ingeschakelde expertisebureau Hoeijmans BV heeft de waarde van de inboedel getaxeerd op ƒ 825,-. De gemeente is na taxatie direct overgegaan tot afvoer en vernietiging van de boedel.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert in dit kort geding, zakelijk weergegeven, dat de president bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, vooruitlopend op een binnen 14 dagen na het vonnis te starten hoofdprocedure, de gemeente zal veroordelen om als voorschot op de door haar veroorzaakte schade ƒ 40.000,- aan eiser te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
3.2. Eiser legt daaraan het navolgende ten grondslag.
De gemeente heeft onrechtmatig gehandeld door zijn eigendommen te vernietigen. Zelfs wanneer het gaat om spullen van vermeende inferieure waarde, had de gemeente eiser tenminste een paar dagen de tijd kunnen geven om de goederen af te halen. De gemeente dient als veroorzaker volledig voor de geleden schade op te komen.
Eiser kan zich niet verenigen met de omvang van de inventarisatie noch met de gedane waardebepaling van ƒ 825,-. Bij de inboedel bevonden zich een aantal waardevolle zaken die niet op de lijst van Hoeijmans staan, zoals een zilveren bestek, een waardevol horloge en een dure pennenset. Ter bepaling van welke zaken de gemeente heeft meegenomen moet uitgegaan worden van de door eiser overgelegde goederenlijst met waardebepaling en niet van de lijst van de taxateur. Nu de gemeente de meegenomen goederen nog dezelfde dag heeft laten vernietigen, is het niet redelijk en billijk om eiser met de bewijslevering te belasten, temeer nu er geen foto's van de te ontruimen goederen zijn gemaakt. Met betrekking tot de materiële schade neemt eiser genoegen met een bedrag van
ƒ 63.000,-. Onder de niet-geregistreerde goederen bevonden zich voor eiser waardevolle foto-albums, familiepapieren en diploma's, waarvoor hij een smartengeldvergoeding van ƒ 25.000,- redelijk acht. Beide posten dienen te worden vermeerderd met de kosten van rechtskundige bijstand van ƒ 4.730,-, zodat de gemeente een bedrag van ƒ 92.730,- verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke rente. Eiser heeft recht op en een spoedeisend belang bij een door de gemeente te betalen voorschot van ƒ 40.000,-. Hij heeft dringend geld nodig om een woning te verkrijgen en in te richten , alsmede om kleding te kopen voor sollicitatiegesprekken en een mogelijke nieuwe werkkring.
3.3. Het verweer van gemeente Eindhoven tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
De gemeente erkent aansprakelijk te zijn voor door eiser geleden schade op grond van het feit dat zij de inboedel direct heeft vernietigd. Op grond van artikel 5:29 en 5:30 van de Algemene Wet Bestuursrecht had de gemeente wellicht de goederen enkele weken moeten opslaan, alvorens deze te vernietigen, doch de gemeente wil elke discussie daarover uitsluiten. De gemeente erkent echter geenszins (de omvang van) de schadevordering van eiser.
De gemeente betwist dat het merendeel van de zaken die eiser op de door hem opgestelde lijst vermeldt, daadwerkelijk aanwezig geweest zijn langs de openbare weg op 30 januari 2001. Voorts betwist de gemeente de beweerdelijke waarde van deze zaken bij gebrek aan wetenschap. Met betrekking tot de vernietigde zaken met hoge affectiewaarde betwist de gemeente dat deze zaken zijn vernietigd. Zelfs als deze zaken wel vernietigd zouden zijn wordt er ten onrechte smartengeld gevorderd, nu vernietiging van zaken met een affectiewaarde slechts voor vergoeding in aanmerking kan komen indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had de zaken met de hoge affectiewaarde te vernietigen, wat in casu zeker niet het geval is geweest.
De gemeente betwist de (hoogte van de) buitengerechtelijke kosten.
De schadevordering en het gevraagde voorschot zijn exorbitant hoog. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen. Daarnaast zijn er geen, althans onvoldoende, aanwijzingen die duiden op een spoedeisend belang. Bovendien bestaat in deze kwestie een aanzienlijk restitutierisico. Derhalve moet de vordering worden afgewezen.
3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Een geldvordering in kort geding komt slechts voor toewijzing in aanmerking als het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en er daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van belangen mede betrokken dient te worden de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling.
4.2. De aannemelijkheid van de vordering spitst zich toe op de volgende vragen:
a. welke goederen de gemeente heeft afgevoerd en vernietigd;
en
b. welke de waarde is die aan deze goederen moet worden toegekend.
Ad a:
4.3. De president sluit geenszins uit dat op enig moment voor de ontruiming van de woning de door eiser genoemde goederen in de woning aanwezig zijn geweest. Er zijn echter geen aanwijzingen die erop duiden dat andere dan de op de lijst van de taxateur genoemde goederen aanwezig waren op de openbare weg na de ontruiming. Het feit dat bepaalde zaken zich (ooit) in de woning hebben bevonden, is maar een zeer beperkte aanwijzing als hier bedoeld. Er zijn vele voor de hand liggende omstandigheden denkbaar die ertoe kunnen hebben geleid dat deze zaken (zoals met name sieraden, fotoboeken en diploma's) niet aan de openbare weg gezet zijn. Eiser heeft tijdens de behandeling verklaard dat hij er voorafgaand aan de ontruiming geestelijk erg slecht aan toe is geweest. Derhalve moet de president vooralsnog bij de beoordeling van de vordering uit gaan van de op de lijst van de taxateur opgenomen goederen, nu daarvan in elk geval vast staat dat deze op de openbare weg zijn aangetroffen door de gemeente en daarvan eveneens vast staat dat de gemeente deze goederen vernietigd heeft. In zoverre volgt de president voorlopig de opstelling van de gemeente.
Ad b:
4.4. Naar het voorlopig oordeel van de president is het standpunt van de gemeente dat de schade die eiser lijdt overeenkomt met de executiewaarde van die zaken onjuist. Het betreft hier immers zaken die eiser tot min of meer dagelijks gebruik dienden. Nu de gemeente die zaken onrechtmatig heeft vernietigd, dient zij eiser ten minste in staat te stellen vervangende zaken van gelijke aard en ouderdom aan te schaffen, zodat het meer voor de hand ligt de gebruikswaarde van eiser aan te houden. De totaalwaarde van de vernietigde zaken wordt door de president ten minste geschat op ƒ 15.000,-
4.5. Ten aanzien van dit bedrag is redelijkerwijs te verwachten dat de bodemrechter te zijner tijd in elk geval ten gunste van eiser zal beslissen, waarbij de president nog opmerkt dat door de gemeente in dit geding geen beroep op medeschuld aan de zijde van eiser is gedaan. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen.
4.6. Eiser heeft zeker een spoedeisend belang bij zijn vordering. Hij heeft immers door het onrechtmatig handelen van de gemeente geen spullen meer om een woning in te richten en/of kleding te kopen en hij heeft dringend geld nodig om dit te kunnen doen.
4.7. Voorts is bij toekenning van het door de president bepaalde bedrag van
ƒ 15.000,- naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een restitutierisico voor de gemeente dat, gelet op het belang van eiser, onacceptabel is.
4.8. Met betrekking tot de vordering van de buitengerechtelijke kosten is onvoldoende inzicht gegeven in deze kosten, zodat dit deel van de vordering voorshands niet kan worden toegewezen.
4.9. Het voorgaande leidt tot een gedeeltelijke toewijzing van de vordering, met dien verstande dat aan eiser een bedrag van ƒ 15.000,- als voorschot op de door hem geleden schade zal worden toegekend.
4.10. De gemeente zal als de voor een groot deel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De president:
veroordeelt de gemeente, om tegen behoorlijke kwijting aan eiser te betalen een bedrag van ƒ 15.000,- (vijftienduizend gulden), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 19 juni 2001 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op f. 2024,32 waarvan (f.1550,00 salaris procureur en
f. 474,32 verschotten;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Strijbos, fungerend-president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: