ECLI:NL:RBSHE:2001:AB3031

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
68113 / KG ZA 01-485
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Strijbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming van asielzoekerscentrum door het COA

In deze zaak heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden, asielzoekers afkomstig uit het voormalig Joegoslavië, die in een asielzoekerscentrum (AZC) verbleven. De gedaagden hadden eerder een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, maar deze was niet ingewilligd en hun voorwaardelijke vergunning tot verblijf was ingetrokken. Het COA vorderde de ontruiming van het AZC, omdat de gedaagden rechtmatig verwijderbaar waren en geen aanspraak meer konden maken op opvangvoorzieningen. De president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft de vordering van het COA grotendeels toegewezen, maar de termijn voor ontruiming vastgesteld op vier weken in plaats van de gevraagde drie dagen, rekening houdend met de humanitaire omstandigheden van de gedaagden, waaronder de zorg voor hun jonge kinderen en de psychische gevolgen van het verlies van hun dochter.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS IN KORT GEDING
Zaaknummer : 68113 / KG ZA 01-485
Datum uitspraak: 2 augustus 2001
Vonnis in kort geding van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch in de zaak van:
Het CENTRAAL ORGAAN OPVANG AZIELZOEKERS,
gevestigd te [plaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 9 juli 2001,
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. A. Scholten te Den Haag,
tegen:
1. [naam],
wonende in het Asielzoekerscentrum (AZC )te [plaats],
2. [naam],
wonende in het Asielzoekerscentrum (AZC) te [plaats],
gedaagden bij gemeld exploot,
advocaat mr. J.W.J. Hopmans te Groesbeek.
Partijen zullen hierna worden aangeduid respectievelijk als het "COA" en "gedaagden".
1. De procedure
1.1. Het COA heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De advocaat van het COA heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. De advocaat van gedaagden heeft ter zitting verweer gevoerd.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. Inleiding
2.1. Het COA draagt op grond van art. 3 van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers en andere categoriën vreemdelingen 1997 (RVA) zorg voor de (centrale) opvang van asielzoekers.
2.2. Gedaagden zijn asielzoekers, die stellen afkomstig te zijn uit het voormalig Joegoslavië. Op 13 januari 1999 hebben zij een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij beschikkingen van 28 juni 1999 zijn gedaagden in het bezit gesteld van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv). Bij beschikkingen van 1 maart 2000 is de vvtv van gedaagden ingetrokken en zijn de aanvragen om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid daarvan.
Gedaagden hebben bij brief van 1 mei 2000 bezwaar gemaakt tegen de niet-inwilliging van de aanvragen om toelating als vluchteling en de intrekking van de vvtv. Tevens hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening, die ertoe strekt uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Bij uitspraak van 28 november 2000 heeft de president van de rechtbank te 's-Gravenhage (nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch) het verzoek om een voorlopige voorziening niet ontvankelijk verklaard. Op dit moment zijn gedaagden rechtmatig verwijderbaar geworden.
Bij beschikkingen van 12 januari 2001 is het bezwaarschrift van gedaagden ongegrond verklaard. Hiertegen hebben gedaagden beroep in gesteld. Hier is thans nog niet op beslist.
2.3. Gedaagden verblijven in het Asielzoekerscentrum (AZC) te [plaats].
2.4. Op grond van artikel 8 lid 1 sub c RVA eindigt de opvang van asielzoekers indien hetzij op de asielaanvraag niet-inwilligend is beschikt en deze beschikking onherroepelijk is geworden, hetzij het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is: op de dag na ommekomst van de finale vertrektermijn van 28 dagen.
Bij brief en notitie van 25 juni 1999 heeft de Staatssecretaris van Justitie het nieuwe terugkeerbeleid aan de Tweede Kamer bekend gemaakt.
Voor de beëindiging van de opvang is uitsluitend van belang of de asielzoeker tot de categorie vreemdelingen behoort zoals genoemd in artikel 8 lid 1 sub c RVA. De wijze waarop aan dit artikel uitvoering moet worden gegeven is nader uitgewerkt in het zgn. Stappenplan 2000 dat op 10 februari 2000 in de Staatscourant is gepubliceerd.
3. Het geschil
3.1. Het COA vordert in dit kort geding gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen het AZC binnen 3 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het hunne en de hunnen, met machtiging van het COA om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien gedaagden aan deze veroordeling niet voldoen, alles met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
3.2. Het COA heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat gedaagden rechtmatig verwijderbaar zijn, aangezien bij de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet ontvankelijk werd verklaard.
In het kader van de voorbereiding op de terugkeer naar het land van herkomst vonden op 23 januari 2001, 16 februari 2001, 19 maart 2001 en 12 april 2001 gesprekken plaats met medewerkers van het COA en de Vreemdelingendienst (VD). Daarin werden gedaagden gewezen op (onder meer) hun eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden van gefaciliteerde terugkeer via het IOM. Tijdens het gesprek van 16 februari 2001 met de VD is aan gedaagden meegedeeld dat de finale vertrektermijn was begonnen op 28 november 2000 en derhalve was geëindigd op 26 december 2000. Ter gelegenheid van het terugkeergesprek van 19 maart 2001 is gedaagden meegedeeld dat de termijn was verlengd in verband met de bevalling van [één van gedaagden] en dat deze termijn was geëindigd op 13 maart 2001.
Het COA heeft moeten vaststellen dat gedaagden na 13 maart nog steeds in het AZC te [plaats] verblijven. Hun verblijf in het AZC is zonder recht of titel, aangezien zij geen aanspraak meer kunnen maken op de RVA-voorzieningen, die op de voet van artikel 8 lid 1 sub c zijn geëindigd. Aan het verzoek van de raadsman van het COA d.d. 27 juni 2001 om het AZC [plaats] vrijwillig te verlaten, hebben gedaagden geen gehoor gegeven.
3.3. Het COA heeft spoedeisend belang bij ontruiming op korte termijn, aangezien de door gedaagden gebruikte ruimten thans niet ter beschikking kunnen worden gesteld aan andere Asielzoekers die daarop ingevolge de RVA wel aanspraak hebben.
3.4. Het verweer van gedaagden tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
Gedaagden erkennen dat zij formeel gesproken rechtmatig verwijderbaar zijn, en derhalve geen aanspraak meer kunnen maken op de opvangvoorzieningen. Er is echter sprake van een bijzondere situatie, waarbij op humanitaire gronden moet worden afgeweken van het geldend beleid.
De niet-ontvankelijk verklaring van gedaagden in hun verzoek om een voorlopige voorziening is te wijten aan het feit dat hun vorige raadsman fouten heeft gemaakt en niet aan het feit dat de president zou hebben geoordeeld dat hun asielaanvraag geen kans van slagen zou hebben. Op dit moment is de zaak van gedaagden namelijk nog niet inhoudelijk door een rechter beoordeeld. Het is zeer waarschijnlijk dat bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak in de beroepsprocedure gedaagden op humanitaire gronden in Nederland zullen mogen blijven.
Tweeënhalf jaar geleden is namelijk uit het huwelijk van gedaagden een dochtertje geboren dat na 5 dagen is gestorven. Als gevolg hiervan hebben gedaagden nog steeds psychische klachten. Als zij worden uitgezet, kunnen ze het graf van hun dochtertje niet meer bezoeken, wat voor hen zeer ingrijpend zou zijn. Ook van belang bij de beoordeling van de situatie van gedaagden is het feit dat zij 2 jonge kinderen (waaronder een baby van enkele maanden) hebben. Het is onaanvaardbaar om hen zomaar op straat te zetten.
Op grond van de hardheidsclausule zou het gepast zijn de gevorderde ontruiming in dit kort geding af te wijzen, zodat afgewacht kan worden hoe de bestuursrechter in de beroepsprocedure beslist.
Subsidiair, voor het geval de president wel tot toewijzing van de vordering zou besluiten, vragen gedaagden om niet te veroordelen tot ontruiming binnen 3 dagen. Zij vragen om nog 3 maanden van de opvang gebruik te mogen maken, zodat zij in de tussentijd ander opvang kunnen regelen. Voor het geval de president deze gevraagde termijn van 3 maanden niet toe zal wijzen, vragen gedaagden om in elk geval de termijn voor de ontruiming te bepalen op meer dan 3 dagen.
4. De beoordeling
4.1. Niet betwist is dat ingevolge artikel 8 lid 1 sub c de aanspraak die gedaagden konden maken op de RVA-voorzieningen per 13 maart 2001 van rechtswege is geëindigd en dat zij zich zonder recht of titel in het AZC bevinden.
4.2. Gedaagden hebben geen redenen aangevoerd die van een zo klemmende aard zijn dat het COA in redelijkheid niet de ontruiming kan verlangen. Het feit dat er door de toenmalige raadsman van gedaagden fouten zijn gemaakt die aanleiding waren het ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet ontvankelijk te verklaren, komt voor rekening van gedaagden (Dit laatste geldt voor wat betreft de beslissing in deze procedure -- of meer algemeen voor de relatie tussen gedaagden en de Staat -- en zegt dus niets over de aansprakelijkheid van de toenmalige raadsman om de schade die gedaagden lijden, zoals wellicht extra kosten die thans voor hun verblijf moeten worden gemaakt, ten gevolge van die fout aan hen te vergoeden).
Ook de door de raadsman aangevoerde humanitaire gronden om van het geldend beleid af te wijken, zijn naar het voorlopige oordeel van de president niet dermate zwaarwegend dat door het COA in redelijkheid niet tot ontruiming zou kunnen worden overgegaan.
4.3. Gelet voorts op het spoedeisend belang van het COA om de door gedaagden gebruikte ruimten in het AZC ter beschikking te stellen aan andere asielzoekers die voor opvang in aanmerking komen en daarop ingevolge de RVA 1997 wel aanspraak hebben, leidt het voorgaande ertoe dat de vordering grotendeels zal worden toegewezen. Daarbij zijn de door de raadman aangevoerde humanitaire gronden voor de president aanleiding om de termijn voor ontruiming in dit geval niet op 3 dagen, maar op 4 weken te bepalen.
4.3. De mede gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie wordt afgewezen omdat zij strikt genomen overbodig is. Artikel 556, eerste lid, Rv schrijft al voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
4.4. Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De president:
veroordeelt gedaagden om binnen 4 weken na de betekening van dit vonnis met al de hunnen en al het hunne het AZC [plaats] te ontruimen en ontruimd te houden;
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op f. 2120,52 waarvan f. 1550,00 salaris procureur en
f. 570,52 verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Strijbos, fungerend-president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: