ECLI:NL:RBSHE:2001:AD5223

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/035233/99
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Bruggink
  • mr. Van Kesteren
  • mr. Boerma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting door verdachte in samenwerking met medeverdachte

Op 7 november 2001 heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, opzettelijk valse opdrachtbonnen heeft opgemaakt en facturen heeft gestuurd naar de gemeente [gemeente 2], wetende dat de goederen niet geleverd zouden worden. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad, ondanks enkele taalfouten in de dagvaarding. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte verworpen en geoordeeld dat de dagvaarding aan de wettelijke eisen voldeed.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het onder 1 tenlastegelegde bewezen verklaard. De rechtbank heeft de ernst van de gepleegde feiten meegewogen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, een gevangenisstraf van 50 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, en een geldboete van 2.000 gulden. De rechtbank heeft bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/035233/99
Uitspraakdatum: 7 november 2001
V E R K O R T V O N N I S
Verkort vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in 1939,
p/a [woonplaats], [adres] [nummer]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 oktober 2001.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 september 2001.
Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit nietig behoort te worden verklaard, omdat de tenlastelegging van dit feit onvoldoende feitelijk is. Met name zijn in de tenlastelegging de periode en de plaatsen te ruim gesteld en de opdrachtbonnen en facturen onvoldoende feitelijk omschreven of geconcretiseerd, zodat verdachte niet weet waartegen hij zich dient te verdedigen.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel deze wijze van gecomprimeerde tenlastelegging geen schoonheidsprijs verdient, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van nietigheid van de dagvaarding. Gezien tegen de achtergrond van het proces-verbaal is de tenlastelegging voldoende concreet, zodat de verdachte weet waarvan hij wordt verdacht.
De rechtbank acht een periode van 3,5 jaar in feit 1 niet te ruim nu in de tenlastelegging aan de basis van het aan verdachte verweten strafbare feit telkens een concrete handeling ten grondslag ligt, namelijk het opmaken van opdrachtbonnen waarvan verdachte wist dat de goederen niet (of niet allemaal) werden geleverd. Gezien deze gegevens is niet vereist dat ook de nummers van elke valse opdrachtbon en van de daarop gebaseerde facturen in de tenlastelegging worden vermeld.
De dagvaarding voldoet derhalve, ook overigens, aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht niet bewezen dat bij verdachte het oogmerk bestond om medeverdachte [medeverdachte] over te halen in strijd met diens ambtsplicht te handelen. Uit de stukken blijkt dat het veeleer [medeverdachte] is geweest die verdachte heeft overgehaald mee te werken aan het verzilveren van valse facturen die op basis van valse opdrachtbonnen waren opgemaakt. Bovendien is niet overtuigend gebleken dat [bedrijfsnaam] door toedoen van medeverdachte [medeverdachte] is begunstigd bij het plaatsen van bestellingen door de gemeenten [gemeente 1] en/of [gemeente 2] of dat het handelen van verdachte hierop was gericht.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. op tijdstippen in de periode van 23 oktober 1997 tot en met 30 april 1998 te Son, gemeente Son en Breugel, en/of Gouda, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen de gemeente [gemeente 2] telkens heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte en zijn mededader, tezamen en in vereniging, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens opzettelijk listiglijk
- opdrachtbonnen, gericht aan [bedrijfsnaam], uitgeschreven en ondertekend, wetende dat de op die opdrachtbonnen vermelde goederen niet aan de gemeente [gemeente 2] zouden worden geleverd, en
- aan de hand van bovengenoemde opdrachtbonnen facturen opgesteld en/of laten opstellen en gestuurd en/of laten sturen naar de gemeente [gemeente 2] en
- de aan de hand van die aan [bedrijfsnaam] ter beschikking gestelde opdrachtbonnen, bij de gemeente [gemeente 2] ingediende rekeningen/nota's voor akkoord en ter uitbetaling ondertekend en/of geparafeerd, wetende dat de goederen waarop die rekeningen/nota's betrekking hadden niet aan de gemeente [gemeente 2] waren en zouden worden geleverd, en
- de geparafeerde rekeningen/nota's ter verdere financiële afhandeling en uitbetaling ter beschikking gesteld aan de gemeente [gemeente 2],
waardoor de gemeente [gemeente 2] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
80 uur werkstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis,
100 dagen gevangenisstraf, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar,
een geldboete van fl. 3.000,--, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De op te leggen straffen.
Bij de beslissing over de straffen die aan de verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de draagkracht.
Daarbij laat de rechtbank ten nadele van verdachte meewegen de duur en frequentie van de gepleegde oplichtingen, en ten voordele van verdachte het relatief geringe voordeel dat hij van zijn handelen heeft genoten, alsook zijn zakelijke afhankelijkheidsrelatie als werknemer van een leverancier aan de gemeente waarbinnen medeverdachte [medeverdachte] werkzaam was.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de hierna te formuleren voorwaarde houdt. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
artikelen 326 en 47, eerste lid aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
* Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 40 uur, te vervangen door 20 dagen hechtenis indien de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht.
* Een gevangenisstraf voor de tijd van 50 dagen.
Beveelt dat een deel van deze gevangenisstraf te weten 35 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
* Een geldboete van fl. 2.000,--, (zegge: tweeduizend gulden) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bruggink, voorzitter,
mr. Van Kesteren en mr. Boerma, leden,
in tegenwoordigheid van mw. De Roo, griffier
en is uitgesproken op 7 november 2001.