ECLI:NL:RBSHE:2001:AD6616

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
73123 / KG ZA 01-769
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Poerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over beëindiging zorgverlening aan patiënt met multiple sclerose

In deze zaak heeft eiser, aangeduid als X, een kort geding aangespannen tegen de Stichting Thuiszorg Brabant Noord-Oost, die verantwoordelijk was voor zijn zorgverlening. X lijdt aan multiple sclerose en is afhankelijk van zorg in zijn thuissituatie, geleverd door de Stichting. De aanleiding voor het kort geding was de stopzetting van de zorgverlening door de Stichting, die op 12 september 2001 aan X's echtgenote meedeelde dat er geen persoonlijk contact meer zou zijn tussen de zorgverleners en de echtgenote, en dat de zorgverlening per 13 september 2001 zou worden stopgezet. X stelde dat deze stopzetting in strijd was met artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een hulpverlener de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen zonder gewichtige redenen.

De Stichting voerde aan dat er wel degelijk gewichtige redenen waren voor de beëindiging van de zorg, onder andere door een verstoorde communicatie tussen de echtgenote van X en de medewerkers van de Stichting. De president van de rechtbank oordeelde echter dat de Stichting niet op geldige wijze de overeenkomst had beëindigd. De president benadrukte dat de zorgverlening aan X moest worden hervat, omdat de omstandigheden geen gewichtige redenen voor beëindiging rechtvaardigden. De president oordeelde dat de Stichting onvoldoende had gedaan om de communicatieproblemen op te lossen en dat er geen adequaat alternatief voor de zorgverlening was geboden.

De uitspraak leidde tot de beslissing dat de Stichting de zorgverlening aan X met onmiddellijke ingang moest hervatten en dat zij de proceskosten moest vergoeden. De president legde ook een dwangsom op voor elke dag dat de Stichting in gebreke bleef om aan het vonnis te voldoen. Dit vonnis is uitgesproken op 29 november 2001.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS IN KORT GEDING
Zaaknummer : 73123 / KG ZA 01-769
Datum uitspraak: 29 november 2001
Vonnis in kort geding van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 5 november 2001,
procureur mr. W. Zwiers,
tegen:
de stichting STICHTING THUISZORG BRABANT NOORD-OOST,
gevestigd te [plaats],
gedaagde bij gemeld exploot,
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. M.C.P. van Dongen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid respectievelijk als "X" en "de Stichting".
1. De procedure
1.1. X heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De procureur van X heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. De raadsvrouwe van de Stichting heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities met producties.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. X lijdt al ruim dertig jaar aan multiple sclerose. Sinds ongeveer twintig jaar is hij afhankelijk van verpleging en verzorging in de thuissituatie. Deze verpleging en verzorging wordt reeds meer dan twintig jaar door de Stichting geleverd.
2.2. Naar aanleiding van conflicten in de communicatieve sfeer met (medewerkers van) de Stichting heeft de echtgenote van X een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Stichting Thuiszorg Brabant Noord-Oost. Bij schrijven van 31 mei 2001 heeft de klachtencommissie medegedeeld dat de klacht van mevrouw X gedeeltelijk gegrond is en aanbevelingen gedaan teneinde de communicatie tussen partijen te verbeteren.
2.3. Bij schrijven van 25 juli 2001 heeft de Stichting mevrouw X uitgenodigd voor een overleg op 4 september 2001 met het oog op de naar aanleiding van de aanbevelingen van de klachtencommissie te ondernemen stappen. Mevrouw X heeft te kennen gegeven om haar moverende redenen op de voorgestelde datum verhinderd te zijn en voorgesteld het overleg te verplaatsen naar 20 september 2001.
2.4. Bij brief van 28 augustus 2001 heeft de Stichting mevrouw X medegedeeld dat naar aanleiding van de spanningen die zijn gerezen tussen mevrouw X en (medewerkers van) de Stichting is besloten tot de volgende maatregel:
"Vanaf 1 september 2001 (aanstaande zaterdag) is er geen enkel persoonlijk contact meer tussen medewerkers van het team dat uw man komt verzorgen en u. Dat betekent dat zij u niet aan zullen spreken over welk onderwerp dan ook, maar ook dat u dat niet meer doet. Bovendien gaan wij ervan uit dat u zich niet samen met de medewerkers van het team in dezelfde ruimte in uw huis bevindt."
2.5. Met ingang van 5 september 2001 heeft de Stichting een ander team ingezet voor de verzorging en verpleging van X.
2.6. Bij brief van 12 september 2001 heeft de Stichting aan mevrouw X medegedeeld dat de zorgverlening aan X met ingang van 13 september 2001 zal worden stopgezet.
3. Het geschil
3.1. X vordert in dit kort geding, kort weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de Stichting te veroordelen tot hervatting van de zorgverlening aan X; op straffe van verbeurte van een dwangsom van f. 1.000,00 voor elke dag dat de Stichting in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
subsidiair:
de Stichting te veroordelen zorg te dragen voor overname van de hulpverlening door een andere thuiszorgorganisatie vanaf het moment dat de Stichting deze hulp niet meer zelf verleent; op straffe van verbeurte van een dwangsom van
f. 1.000,00 voor elke dag dat de Stichting in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen.
Voorts is gevorderd de Stichting te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. X legt daaraan ten grondslag dat de Stichting in strijd met het bepaalde in artikel 7:460 BW de zorgverlening aan X heeft stopgezet. In het onderhavige geval is sprake van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Artikel 7:460 BW bepaalt dat de hulpverlener, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen. In casu is van dergelijke gewichtige redenen geen sprake. De ziekte en lichamelijke afwijkingen van X zijn van zodanig ernstige aard dat niet snel sprake kan zijn van gewichtige redenen in de hier bedoelde zin. Weliswaar is in het onderhavige geval sprake van een verstoorde communicatie, doch er is geen sprake van grensoverschrijdende miscommunicatie die opzegging van de overeenkomst rechtvaardigt. Zo dit wel het geval mocht zijn, dan is deze miscommunicatie, gelet op het oordeel van de klachtencommissie, mede veroorzaakt door de Stichting zelf, althans niet door haar weggenomen. Daarnaast heeft de Stichting op geen enkele wijze zorg gedragen voor alternatieve hulp, terwijl dit, gelet op de ernstige ziekte en lichamelijke afwijkingen van X, in redelijkheid wel van haar verwacht kon worden alvorens tot opzegging van de behandelingsovereenkomst over te gaan.
3.3. Het verweer van de Stichting tegen de vordering komt er zakelijk weergegeven op neer dat in het onderhavige geval wel sprake is van gewichtige redenen die het opzeggen van de behandelingsovereenkomst rechtvaardigen. Gedurende de laatste jaren is voortdurend sprake van ernstige conflicten tussen de echtgenote van X en medewerkers van de Stichting. Mevrouw X maakt het hen onmogelijk om op een adequate wijze zorg aan X te verlenen. Diverse pogingen van de Stichting om de situatie te verbeteren hebben tot niets geleid. Uiteindelijk hebben de medewerkers van de Stichting vanwege de grote psychische druk die het werken bij het gezin van X met zich bracht geweigerd nog langer zorg te verlenen aan X. Dit heeft de Stichting er noodgedwongen toe gebracht de thuiszorgverlening aan X met onmiddellijke ingang te beëindigen. Teneinde de noodzakelijke zorgverlening aan X te waarborgen en een eventuele crisisopname van X mogelijk te maken heeft de Stichting contact opgenomen met Zorgcentrum Welstaete te [plaats]. Het Zorgcentrum heeft de mogelijkheid van crisisopname bevestigd. De Stichting heeft derhalve voldoende zorgvuldig gehandeld.
3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Niet in geschil is dat tussen partijen sprake is van een overeenkomst van geneeskundige behandeling in de zin van art 7:446 e.v. Burgerlijk Wetboek. Een dergelijke overeenkomst kan door de hulpverlener slechts in geval van gewichtige redenen worden opgezegd. Een opzegging kan met onmiddellijke ingang gedaan worden - en daarop komt de opzegging door de Stichting op 12 september 2001 tegen 13 september 2001 in feite neer - doch ook met een bepaalde opzegtermijn. Niet alleen bij de vraag of sprake is van een voldoende zwaarwegend belang bij de opzegging doch ook bij de bepaling van het al dan niet in acht nemen van een opzegtermijn en de duur daarvan behoort de hulpverlener in hoge mate rekening te houden met de gezondheidstoestand van de patiënt.
4.2. In de onderhavige situatie is sprake van een reeds vele jaren durende verpleging en verzorging van X in diens huis door de stichting. X is lijdende aan een zeer ernstige vorm van multiple sclerose en zijn toestand verslechtert met de tijd. Hij is rolstoelgebonden en verlamd, kan niet spreken en heeft geen macht over de meest elementaire lichaamsfuncties. Hij is op dagelijkse zorg door professionele hulpverleners gedurende een à anderhalf uur per dag aangewezen. Zijn echtgenote heeft X in diens ziekte altijd bijgestaan en verzorgt hem dagelijks. Voorts is niet in geschil dat de thuishulpindicatie die indertijd gegeven is, nog steeds geldt of anders gezegd dat de verpleging en verzorging door een thuiszorginstelling als de Stichting op zich doenlijk en verantwoord is.
4.3. In deze aldus geschetste situatie ligt voor de hand dat de echtgenote van X door haar betrokkenheid en bezorgdheid over het lot van haar echtgenoot en ook door de voortdurend op haar rustende last van diens dagelijkse verzorging vaak emotioneel en geestelijk moeilijke momenten en perioden doormaakt. In zulke momenten en perioden zou zij zich op ongelukkige, onwenselijke en zelfs onaangename wijze kunnen gedragen en uitlaten ten opzichte van de medewerkers van de Stichting. Van professionele hulpverleners als de Stichting en haar medewerkers mag dan verwacht worden daarvoor een zeker begrip te kunnen opbrengen hebben en wat dat betreft "tegen een stootje te kunnen".
4.4. Bezien moet worden of voor de Stichting op 12 september 2001 zich zodanige gewichtige redenen voordeden dat zij de hulpverlening met (nagenoeg) onmiddellijke ingang mocht beëindigen
De Stichting voert aan dat er al vele jaren sprake was van een gestoorde communicatie tussen mevrouw X enerzijds en de Stichting en haar medewerkers anderzijds, dat mevrouw X vaak wantrouwen uitte ten aanzien van de deskundigheid van die medewerkers en dat zij hen controleerde, beledigde, schoffeerde en bedreigde. Op 5 september 2001 had de Stichting nog het vaste zorgteam nog vervangen door een ander team. Net als het vorige team gaf echter ook dat team aan niet meer in het huis van mevrouw X te willen werken en dat er geen vertrouwen tussen hen en mevrouw X bestond. Zo was er op 12 september 2001 sprake van de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen en heeft de Stichting de hulpverlening met onmiddellijke ingang gestopt.
4.5. De president komt tot het oordeel dat van een gewichtige reden voor opzegging van de behandelingsovereenkomst met (nagenoeg) onmiddellijke ingang onvoldoende gebleken is.
Uit de overgelegde producties, waaronder brieven, verslagen en verklaringen over plaats gehad hebbende voorvallen, valt het beeld op te maken dat mevrouw X voor wat betreft de verpleging en verzorging van haar echtgenoot vakinhoudelijk mee wilde praten, daarop commentaar had en nu en dan zich boos of onvriendelijk jegens de medewerkers van de Stichting uitliet en dat die medewerkers een en ander problematisch vonden, een gespannen situatie ervoeren of zich daardoor niet op hun gemak voelden. In de context van de gegeven voorvallen blijkt evenwel niet van ernstig te nemen schofferen, beledigen of bedreigen. In de opstelling en gedragingen van mevrouw X is onvoldoende gewichtige reden voor de opzegging gelegen. Van de door de Stichting bedoelde gebrekkige communicatie tussen haar en mevrouw X en het ontbreken van een vertrouwensband was volgens de Stichting al jaren sprake en niet valt in te zien dat in die enkele omstandigheden een gewichtige reden lag met onmiddellijke ingang de hulp te beëindigen.
Dat medewerkers van de Stichting te kennen hebben gegeven niet meer in huize X te willen werken, kan - zoals de Stichting stelt - haar voor problemen plaatsen. Een voldoende zwaarwegend belang om de hulpverlening met onmiddellijke ingang te beëindigen is daarin echter niet gelegen. Onvoldoende is aannemelijk gemaakt dat het voor de Stichting redelijkerwijze onmogelijk was om middels opvang en begeleiding van dat personeel hen er toe te brengen nog enige tijd - waarbij gedacht zou kunnen worden aan de termijn waarin met een passende opzegtermijn de overeenkomst opgezegd kan worden - verder te werken of om al dan niet tijdelijk ander personeel in te zetten, van buiten aan te trekken en/of in te huren.
In dat verband is overigens van belang dat het er vooralsnog op lijkt dat het tweede (vervangende) team wel zeer snel en aldus lichtvaardig te kennen zou hebben gegeven niet verder te willen werken, nu dat team immers pas een week aan het werk was en zich in die week geen onverwachte of bijzondere incidenten hadden voorgedaan.
Onder de gegeven omstandigheden stond het dan ook de Stichting niet vrij met onmiddellijke ingang en zonder te voorzien in een adequaat alternatief de verpleging en verzorging te beëindigen. Bij een beëindiging behoorde in de gegeven situatie in ieder geval een termijn in acht genomen te worden waarbinnen het echtpaar X zo veel mogelijk met bijstand van de Stichting naar een aanvaardbaar alternatief voor de zorg door de Stichting kon uitzien. Voldoende aannemelijk is dat het echtpaar na de beëindiging op 13 september 2001 en ook thans nog niet in staat is zulk een alternatief te realiseren. Als gevolg daarvan doet zich de bijzonder ongewenste situatie voor dat de heer X thans geheel verstoken is van de noodzakelijke verpleging en verzorging. Dat de Stichting op 12 september 2001 aan het zorgcentrum voor behandeling en verpleging in [plaats] bericht heeft, dat er mogelijk een crisisopname van X zou komen, is geen adequaat alternatief en dat lijkt ook niet het geval te zijn met de door de Stichting genoemde mogelijkheid dat X als het nodig is steeds beroep kan doen op crisisopvang.
4.6. Nu de overeenkomst niet op geldige wijze is beëindigd, dient gelet op het vorenoverwogene de primaire vordering toegewezen te worden, met dien verstande dat aan de gevorderde dwangsom een maximum en een rechterlijke matigingsbevoegdheid van de hierna te vermelden inhoud worden verbonden. De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij verwezen worden in de proceskosten.
5. De beslissing
De president:
gelast de Stichting de zorgverlening aan X met onmiddellijke ingang in dezelfde omvang als voorheen plaatsvond te hervatten;
veroordeelt de Stichting tot betaling aan X van een dwangsom ten bedrage van f. 1.000,-- voor elke dag dat de Stichting in gebreke blijft gevolg te geven aan voornoemd gebod of enig gedeelte daarvan, met dien verstande:
- dat boven de som van ƒ 50.000,-- geen dwangsommen meer worden verbeurd;
- dat deze dwangsomsanctie vatbaar zal zijn voor matiging door de rechter, voorzover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
- dat deze dwangsomsanctie slechts zal gelden na ommekomst van een termijn van 48 uur na betekening van dit vonnis aan de Stichting;
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op f. 2.144,23 waarvan f. 1.550,00 salaris procureur en f. 594,23 verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink, fungerend-president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.