ECLI:NL:RBSHE:2001:AD7653

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
73807 / KG ZA 01-0829
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Strijbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van het voormalig Verkadecomplex door de gemeente 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de gemeente 's-Hertogenbosch in kort geding gevorderd dat gedaagden, die sinds september 2000 een leegstaand pand van de gemeente onrechtmatig in gebruik hebben genomen, worden ontruimd. De gemeente is sinds 5 april 2000 eigenaar van het onroerend goed, het voormalig Verkadecomplex, en heeft in maart 2001 besloten het complex te renoveren en te bestemmen voor culturele doeleinden. Gedaagden, bestaande uit vier personen, hebben het pand zonder recht of titel als woning in gebruik genomen, wat door de gemeente aanvankelijk werd gedoogd. De gemeente heeft gedaagden herhaaldelijk verzocht om het pand te verlaten, maar zonder resultaat.

De president van de rechtbank heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het gebruik door gedaagden onrechtmatig is, maar dat de gemeente niet voldoende heeft aangetoond dat er een dringende noodzaak is voor onmiddellijke ontruiming. De president heeft overwogen dat gedaagden geen alternatieve woonruimte hebben en dat een gedwongen ontruiming hen in een noodsituatie zou brengen, vooral met de winter in aantocht. De belangen van de gemeente, die stelt dat het noodzakelijk is dat dhr. [Y] in de nabijheid van het complex woont voor toezicht en technische assistentie, zijn niet zwaarwegend genoeg gebleken om de ontruiming te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de president de vordering van de gemeente afgewezen en de gemeente veroordeeld in de proceskosten. De beslissing houdt in dat gedaagden voorlopig in het pand mogen blijven wonen, terwijl de gemeente haar plannen voor het complex verder moet concretiseren.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS IN KORT GEDING
Zaaknummer : 73807 / KG ZA 01-0829
Datum uitspraak: 20 december 2001
Vonnis in kort geding van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch in de zaak van:
DE GEMEENTE 's-Hertogenbosch,
zetelende te 's-Hertogenbosch,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 15 november 2001,
procureur mr. J.J.H. Theuws,
tegen:
Zij, die verblijven in het pand [adres],
wonende te [plaats],
gedaagde bij gemeld exploot,
procureur mr. R.H. van Muijen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid respectievelijk als "De gemeente" en "gedaagden".
1.De procedure
1.1. De gemeente heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De procureur van De gemeente heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door haar overgelegde producties.
1.3. De procureur van gedaagden heeft verweer gevoerd.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. De gemeente is sinds 5 april 2000 eigenares van het onroerend goed gelegen te [plaats], het voormalig Verkadecomplex.
2.2. In september 2000 hebben gedaagden (naar verluidt: 4 personen) de bij het complex behorende kantoorvilla, welke toentertijd leegstond, zonder recht of titel als woning in gebruik genomen en gehouden. Dit werd door de gemeente gedoogd.
2.3. Bij besluit van de Raad van de gemeente 's-Hertogenbosch van 23 maart 2001 is besloten het gehele complex te renoveren en te bestemmen voor culturele doeleinden.
Daaraan voorafgaand worden er in het complex voor het publiek toegankelijke voorstellingen gegeven c.q. repetities gehouden.
2.4. Van de zijde van de gemeente is gepoogd afspraken te maken met gedaagden, doch daarop zijn de (toenmalige) bewoners niet ingegaan.
3. Het geschil
3.1. De gemeente vordert in dit kort geding
1. dat gedaagden worden veroordeeld om het onroerend goed [adres] binnen 3 x 24 uur na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen en verlaten en ontruimd te houden , met medeneming van alle daarin aanwezige personen en goederen;
2. met bepaling dat dit ontruimingsvonnis binnen de in art. 557a Rv genoemde termijn van één jaar ook zal kunnen worden tenuitvoergelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in bedoelde onroerende zaak bevindt of daarin binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
3. met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure.
3.2. De gemeente legt daaraan het navolgende ten grondslag.
De gemeente vordert kort gezegd ontruiming en legt daaraan het volgende ten grondslag.
De gemeente heeft het kraken van het complex door gedaagden sinds september 2000 gedoogd, omdat er nog geen concrete bestemming was voor het pand. In maart 2001 werd besloten er een cultureel centrum van te maken.
Nog voor de zomer van 2001 heeft dhr. [X] reeds een gesprek met gedaagden gevoerd, waarin hij heeft aangegeven dat zij na de zomer dienden te vertrekken. Later is mondeling de vertrekdatum voor gedaagden op 1 november 2001 gesteld, waarna deze verscheidene keren door zowel de gemeente, op 2 en 16 oktober 2001, als haar advocaat schriftelijk aan gedaagden is bevestigd. Een termijn om vervangende woonruimte te zoeken hebben gedaagden dan ook door deze mondelinge en schriftelijke mededelingen al gehad.
Op korte termijn zal de gemeente het complex dringend zelf nodig hebben om de renovatie te kunnen uitvoeren zodat zij de bestemming van het complex kunnen verwezenlijken. Voorts heeft zij een woning nodig voor huisvesting van dhr. [Y], een medewerker van Theater Bis. Hij zal toezicht houden op en technische assistentie verlenen bij de voorstellingen c.q. de repetities. Tevens zal hij als beheerder c.q. toezichthouder fungeren bij de voorbereidingen van de renovatie van het complex. Het is daarbij dringend gewenst dat hij naast het oude fabriekscomplex woont waarin de voorstellingen zich afspelen. Dat belang wordt des te klemmender nu dhr. [Y] per 1 januari 2002 zijn huidige woning aan de [adres] dient te verlaten.
3.3. Het verweer van gedaagden tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
De kantoorvilla waar gedaagden inzitten heeft vanaf het begin af aan niet tot het bestemmingsplan behoord. Medio oktober 2001 heeft de gemeente tijdens een voorlichting voor de buurt nog bevestigd geen concrete plannen met de villa te hebben. Het pand heeft een kantoorfunctie en is derhalve niet redelijk bewoonbaar. Daarbij behelst het Verkadecomplex zelf ook kantoren, waar dhr. [Y] zijn intrek kan nemen. De voorstellingen die momenteel in het complex worden gegeven door Zuidelijk Toneel Hollandia stoppen medio december, waarna er per 1 februari 2002 door Artemis pas weer nieuwe voorstellingen zullen worden gegeven. De komende twee maanden is er voor dhr. [Y] dus niets te doen, waardoor de spoedeisendheid van het ontruimen van de villa niet aanwezig is. Daarbij komt dat de voorstellingen al sinds november 2001 worden gegeven zonder de aanwezigheid van dhr. [Y] in het gebouw, zodat het kennelijk allen gaat om het woonbelang van dhr. [Y]. Echter dient het belang van 4 personen die hun onderdak kwijtraken en nergens vervangende woonruimte hebben voor te gaan op het belang van het verschaffen van onderdak aan 1 persoon, waarvoor de gemeente ook een andere oplossing kan zoeken.
Gedaagden stellen heel duidelijk niet voor altijd in de villa willen blijven wonen, maar vragen wel een ruime ontruimingstermijn, daar zij nog geen vervangende woonruimte hebben kunnen vinden, en temeer omdat de winter voor de deur staat.
3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Naar het oordeel van de president dient bij de beoordeling voorop te staan dat het gebruik door gedaagden van de villa jegens de gemeente onrechtmatig is en dat de gemeente haar besluit van het voorjaar 2001 moet kunnen uitvoeren. Gedaagden zullen de villa in ieder geval moeten ontruimen in het voorjaar van 2002.
4.2. De gemeente heeft niet betwist dat gedaagden op dit moment geen andere woonruimte ter beschikking hebben en aan hen is ook geen woonruimte aangeboden of op andere wijze in het vooruitzicht gesteld. Vraag is wel of gedaagden zelf wel voldoende eigen verantwoordelijkheid aan de dag hebben gelegd om in hun behoefte aan huisvesting te voorzien, maar daaromtrent hebben zij niets aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt.
Daar staat echter tegenover dat ook de gemeente hieromtrent alles in het vage heeft gelaten en bijvoorbeeld niet heeft aangegeven welke de reële mogelijkheden zijn voor jongeren om op dit moment huisvesting in de gemeente te verkrijgen. Vooralsnog neemt de president daarom aan dat aannemelijk is dat gedaagden door een gedwongen ontruiming in een noodsituatie zullen komen te verkeren, die door de winterperiode extra klemmend zal zijn.
4.3. Tegen deze woonbelangen van gedaagden moet dan worden afgewogen of de belangen van de gemeente zodanig groot zijn dat voorafgaande aan de verbouwingswerkzaamheden de villa reeds op een eerder tijdstip moet worden ontruimd.
De gemeente heeft gewezen op twee belangen, namelijk het belang van de nabijheid van de woonstede van de toezichthouder/technisch assistent bij de voorstellingen c.q. repetities en het belang van het hebben van woonruimte van dhr. [Y] zelf.
4.4. De afweging van deze belangen valt vooralsnog in het voordeel van gedaagden uit. Daarbij is net name in aanmerking genomen dat niet gesteld of gebleken is dat dhr. [Y] in dienst van de gemeente is of anderszins deel uitmaakt van de gemeentelijke organisatie en evenmin dat er een specifieke verplichting van de gemeente bestaat om juist dhr. [Y] van woonruimte te voorzien, desnoods ten koste van het woonbelang van andere inwoners van de gemeente. Het gaat hier kennelijk niet om een maatregel op het gebied van de volkshuisvesting, maar om, zoals de gemeente ook heeft gesteld, een nevenbelang. Daarbij weegt ook mee dat de huisvesting van dhr. [Y] in de villa ook maar een tijdelijk karakter kan dragen, nu het bestemmingsplan niet in bewoning voorziet. Er zal voor hem dus in elk geval een andere oplossing moeten komen.
Ook het belang van het kunnen doen wonen van de toezichthouder/technisch assistent bij of in het complex is naar het voorlopig oordeel van de president maar beperkt. De gemeente heeft ook niet gespecificeerd aangegeven waarom het zo nodig is dat Y in de onmiddellijke omgeving van die activiteiten woont. Gedurende zijn werktijd kan hij in de fabriekshal verblijven zoals kennelijk ook de deelnemers aan de voorstellingen en het publiek. Het valt niet goed in te zien waarom het niet mogelijk is met geringe moeite een verblijfplaats in te richten voor de uren dat dhr. [Y] voor zijn werk aldaar is. En dat hij ook in de nachtelijke uren c.q. zijn vrije tijd per sé aanwezig moet zijn valt in zijn algemeenheid niet zo goed in te zien. Natuurlijk staat het de gemeente vrij voor een dergelijke oplossing te kiezen, doch dat doet aan het gewicht van dit belang als zodanig niet toe of af.
4.5. Voorts weegt mee dat er niets is gesteld of gebleken van onbehoorlijk gebruik door gedaagden, of van overlast of gevaarlijk gedrag.
4.6. Bovenstaande leidt tot de slotsom dat het in de bovengenoemde omstandigheden te ver zou gaan gedaagden thans te veroordelen om tot ontruiming over te gaan. Een veroordeling die ontruiming zou bewerkstelligen op enig moment in het voorjaar kan nu evenmin worden gegeven. Weliswaar heeft de gemeente aangevoerd dat in het voorjaar 2002 met de renovatie zal worden begonnen, maar zij heeft niet gezegd wat er met de villa zal gaan gebeuren. Daarnaast is het de president opgevallen dat in de folder die door de gemeente ter zitting is overgelegd, staat vermeld dat in het voorjaar 2002 een definitief ontwerp zal worden gepresenteerd. Het is te verwachten dat vervolgens met de besluitvorming nog enige tijd zal zijn gemoeid. Het tijdstip waarop moet worden ontruimd is aldus te vaag om een voorziening als gevorderd op te kunnen baseren.
4.7. Het bovenstaande leidt tot afwijzing van de vordering waarbij de gemeente als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden veroordeeld.
5. De beslissing
De president:
weigert de gevraagde voorziening;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding, aan de zijde van gedaagden begroot op ƒ 1427,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Strijbos, fungerend-president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.