RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Zaaknummer : 74152 / KG ZA 01-853
Datum uitspraak: 28 februari 2002
Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch in de zaak van:
(DE VROUW),
wonende te (x),
eiseres bij exploot van dagvaarding van 28 november 2001,
procureur mr. J.F.P.M. van Helvoort,
(DE MAN),
wonende te (x),
gedaagde bij gemeld exploot,
procureur mr. F.H.M. Dillen.
Partijen zullen hierna '(de vrouw)' en '(de man)' worden genoemd.
1.1. (De vrouw) heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De procureur van (de vrouw) heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities
1.3. De procureur van (de man) heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities.
1.4. De behandeling is op 3 januari 2002 geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen een makelaar een taxatierapport op te laten maken van de woning gelegen aan de (...) te (x).
1.5. De behandeling is op 14 februari 2002 voortgezet. (De vrouw) heeft toen haar eis gewijzigd. (De man) heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.6. Nadat partijen over en weer hun standpunten nog hadden toegelicht, hebben zij vonnis gevraagd.
2.1. Partijen hebben vanaf 1999 een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. Zij hadden daarvoor op 27 april 2000 een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst gesloten. Zij hebben, eveneens op 27 april 2000, het registergoed, gelegen aan de (...) te (x), kadastraal bekend sectie (...) nummer (...), (verder te noemen: de woning) verworven. Ieder der partijen is voor de onverdeelde helft gerechtigd tot de volledige eigendom. Zij hebben in verband daarmee gezamenlijk een hypothecaire lening gesloten ter hoogte van ƒ 455.000,00.
2.2. De affectieve relatie is in december 2000 al weer verbroken en de overeenkomst is door (de man) bij brief van 19 maart 2001 tegen 19 april 2001 opgezegd. Krachtens het bepaalde in artikel 10 kan na beëindiging van de overeenkomst ieder van partijen aan de kantonrechter verzoeken aan haar het uitsluitend woonrecht in de woning toe te kennen voor de duur van 6 maanden. Bij beschikking van 29 mei 2001 heeft de kantonrechter het alleengebruik voor de duur van 6 maanden toegekend aan (de man), met ingang van
19 april 2001. Aan dit exclusieve gebruiksrecht is een eind gekomen op 19 oktober 2001. (De man) heeft evenwel ook na dat tijdstip de bewoning voortgezet en (de vrouw) de toegang c.q. het gebruik ervan feitelijk ontzegd.
2.3. Partijen hebben een bodemprocedure aangevangen tot verdeling van de resterende onverdeeldheid tussen hen. Aanvankelijk had (de vrouw) toescheiding van de woning aan zich verlangd, doch zij heeft daarvan afgezien nadat door een makelaar was voorgesteld de woning voor een bedrag van ƒ 490.000,00 in de verkoop te nemen.
2.4. Tijdens de behandeling van dit kort geding ter terechtzitting op 3 januari 2002 zijn partijen overeengekomen dat de woning door een onafhankelijk deskundige zal worden getaxeerd, te weten een deskundige van Meeus Makelaars b.v. Deze (P.V.M.W. Lammers) heeft op 31 januari 2002 een rapport uitgebracht waarbij de woning werd getaxeerd op een waarde van € 213.000,00 (ƒ 469.390,23) vrije verkoopwaarde.
3.1. (De vrouw) vorderde aanvankelijk - kort weergegeven - veroordeling van (de man)
1) om aan haar een sleutel van de woning te geven,
2) om haar vrije en onbelemmerde toegang tot de woning te verschaffen, al dan niet tezamen met een door (de vrouw) aan te wijzen derde,
3) om binnen tien dagen nadat een onherroepelijk bod door een gegadigde is uitgebracht op de woning, hetzij mede te delen dat hij de woning voor dat bedrag aan zich wenst te laten toescheiden, hetzij samen met haar tot verkoop aan die derde over te gaan,
- alles op straffe van een dwangsom - ,
4) in de kosten van het geding.
3.2. Zij stelde daartoe in aanvulling op de bovenstaande vaststaande feiten, dat zij een spoedeisend belang had bij deze voorziening omdat
a) (de man) rustig in de woning zit af te wachten op de loop der gebeurtenissen, terwijl hij sedert 19 oktober 2001 geen beter recht op de woning heeft dan zij;
b) zij bij haar ouders in (y) verblijft, terwijl dit in die thuissituatie een onhoudbare toestand oplevert, mede door de ziekte van haar moeder;
c) zij geen registergoed kan kopen omdat nog hoofdelijk is verbonden aan de hypothecaire lening voor de woning te (x) en zij slechts ontslag uit die hoofdelijkheid kan krijgen indien de woning wordt toegedeeld aan (de man) of aan een derde wordt verkocht;
d) beide partijen belang hebben bij een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning.
3.3. (De man) heeft zich tegen toewijzing van de vordering verzet en daartoe aangevoerd dat
(i) hij het spoedeisend belang betwist;
(ii) hij betwist dat er enig belang aan de zijde van (de vrouw) bestaat en hij betoogt daarmee dat een belangenafweging niet kan leiden tot toewijzing van de vordering;
(ii) de vordering te onbepaald is en voorts ook zal leiden tot aantasting van zijn privacy.
3.4. Hij heeft een en ander onderbouwd door te stellen dat (de vrouw) sowieso geen huis kan kopen omdat zij een onvoldoende en te ongeregeld inkomen heeft; dat de thuissituatie in (y) helemaal niet zo erg is als (de vrouw) doet voorkomen; dat (de vrouw) al haar spullen al heeft; dat hij, (de man), netjes aan de hypotheekverplichtingen voldoet, zodat er voor aansprakelijkheidstelling van (de vrouw) uit dien hoofde geen vrees behoeft te bestaan. (De man) staat op het standpunt dat de uitspraak in de bodemprocedure kan en moet worden afgewacht. In dat kader zal de rechtbank ongetwijfeld een deskundige benoemen om de woning te taxeren, waarna hij, (de man), zich zal kunnen uitlaten of hij toescheiding van de woning wenst en kan bekostigen. Ook voert hij nog aan dat (de vrouw) de waarde van de woning veel te hoog stelt; deze is geen ƒ 490.000,00 maar hoogstens ƒ 430.000,00.
3.5. Bij de voortzetting van het kort geding op 14 februari 2002 heeft (de vrouw) haar vordering gewijzigd. Thans vordert zij veroordeling van (de man)
1. om binnen tien dagen na de betekening van dit vonnis te verschijnen voor een door (de vrouw) aan te wijzen notaris, op door deze notaris te bepalen tijdstip en plaats en mee te werken aan toedeling middels het passeren van een akte van levering van de woning aan haar tegen inbreng in de tussen (de vrouw) en (de man) bestaande onverdeeldheid van een bedrag van € 217.814,50, met bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van de tot levering van deze registergoederen bestemde notariële akte,
2. in de kosten van dit geding.
3.6. Zij stelt daartoe dat zij thans in staat is de woning aan te kopen voor het bedrag waarvoor het door Lammers is getaxeerd. Zij vind dat eigenlijk te weinig en acht een waarde van ƒ 480.000,00 ofwel € 217814,50 redelijk. Zij wenst de woning voor dat bedrag toegescheiden te krijgen.
3.7. (De man) heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de eis omdat hij daardoor is overvallen en zich benadeeld voelt. Hij heeft voor het overige uitsluitend bij zijn eerder gevoerde verweer gepersisteerd.
4.1. De wijziging van eis is, dat moet aan (de man) worden toegegeven, op zeer korte termijn bekend geworden. Maar dat betekent nog niet dat (de man) daardoor in zijn procespositie is geschaad. Door akkoord te gaan met de taxatie van de woning door een derde, zoals afgesproken op 3 januari 2002, was de inzet van het geschil niet veranderd. Deze was en is het antwoord op de vraag wat de woning zal moeten opbrengen en of (de man) dat bedrag kan en wil betalen. Bij een negatief antwoord zou de woning aan een derde moeten worden verkocht, waarbij de waarde van de woning, zoals getaxeerd, het uitgangspunt zal zijn.
4.2. Aan dat uitgangspunt is door de wijziging van eis niets veranderd. Het lag op de weg van (de man) zich na kennisname van het taxatierapport uit te laten over de vraag of hij dat bedrag kon en wilde betalen voor de woning. De wijziging van eis is als zodanig alleen maar een toespitsing van de oorspronkelijk eis. In plaats van een derde heeft (de vrouw) zichzelf als gegadigde voorgesteld. Zoals ter zitting reeds meegedeeld, wordt het verzet tegen de eiswijziging verworpen.
4.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat het belang en het spoedeisend karakter van de vordering buiten twijfel. Zoals iedere volwassene heeft (de vrouw) vanzelfsprekend belang bij een zelfstandige woonruimte. Dat zij in haar omstandigheden bij haar ouders woont, duidt onmiskenbaar op een tijdelijke noodoplossing. Het feit dat zij een eigen bedrijf en beroep uitoefent, maakt dat alleen maar dringender.
4.4. (De vrouw) heeft met de overlegging van de verklaring van haar vader d.d. 15 november 2001 en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige (z) eveneens van 15 november 2001, voldoende aannemelijk gemaakt dat haar verblijf bij haar ouders ten koste van tenminste de leefkwaliteit van die ouders gaat. Het verweer onder (i) en (ii) wordt daarom verworpen.
4.5. Het antwoord op de vraag aan wie de woning moet worden toegescheiden zal moeten worden gevonden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid, gelet op een belangenafweging over en weer en de overige omstandigheden van het geval. Voor het onderhavige kort geding betekent dat verder dat wanneer die toets een resultaat in het voordeel van (de vrouw) oplevert deze moet worden afgewogen tegenover haar spoedeisend belang, om dat resultaat reeds thans verwezenlijkt te krijgen, tegenover het belang van (de man) om die beslissing in een bodemzaak tot stand te laten komen.
4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt deze dubbele toetsing in het voordeel van (de vrouw) uit. Hierbij speelt met name het volgende een rol.
4.7. De kantonrechter heeft het exclusieve recht om in woning te verblijven gedurende een periode van 6 maanden aan (de man) toegewezen omdat zij verwachtte dat hij de vaste lasten zou kunnen blijven betalen terwijl dat ten aanzien van (de vrouw) onzeker was. Inmiddels heeft (de vrouw) door middel van bescheiden, waaronder een brief van de (...)bank, aangetoond dat zij in staat is de woning zelf te verwerven. Er is thans geen enkel argument meer om de woning aan (de man) en niet aan haar te laten.
4.8. (De man) heeft nagelaten om tijdig bij de kantonrechter een voorziening te vragen om de hem toegekende exclusieve gebruikstermijn te verlengen. Hij weert (de vrouw) mitsdien thans onrechtmatig uit de woning.
4.9. In plaats van een voorstel te doen op basis van het daarvoor juist opgemaakte rapport van Meeus (te weten toescheiding voor het getaxeerde bedrag aan hemzelf ofwel het meewerken aan de verkoop van de woning een de hoogst biedende gegadigde) heeft (de man) weer een andere taxatie laten uitvoeren welke - zoals hij kennelijk ook zal hebben gehoopt - op een lagere waarde uitkomt. Wat hij precies met die taxatie wil is onduidelijk, maar daaruit is onmiskenbaar af te leiden dat hij in elk geval niet bereid is de woning voor het door Meeus getaxeerde bedrag over te nemen.
4.10. (De vrouw) daarentegen heeft op basis van het rapport een bod gedaan. Bovendien een bod dat hoger is dan de taxatiewaarde, om elke mogelijk benadeling van de gemeenschap te voorkomen.
4.11. Nu de woning bij toescheiding aan (de vrouw) in elk geval € 480.000,00 zal opbrengen terwijl (de man) de woning voor dat bedrag in elk geval niet wil hebben en er overigens geen enkele aanleiding is te veronderstellen dat de woning voor een hoger bedrag aan een derde zal kunnen worden verkocht (zoveel mag immers uit het rapport zijdens (de man) wel worden afgeleid), brengt het belang van de gemeenschap mee dat de woning aan (de vrouw) zal worden toegescheiden. Nu er verder geen enkel argument is om de woning juist aan (de man) en niet (de vrouw) toe te scheiden, staat het thans buiten redelijke twijfel dat de bodemrechter te zijnertijd zal oordelen dat de woning aan (de vrouw) zal moet worden toegescheiden en dan op de thans door haar voorgestelde condities.
4.12. Gelet op het spoedeisende belang van (de vrouw) om over de woning reeds thans te kunnen beschikken, zal de vordering worden toegewezen De definitieve afrekening tussen partijen zal desgewenst te zijnertijd door de bodemrechter worden vastgesteld.
4.13. Nu partijen een affectieve relatie hebben gehad en de onderhavige kwestie als een gevolg daarvan is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.
1. veroordeelt (de man) om binnen tien dagen na de betekening van dit vonnis te verschijnen voor een door (de vrouw) aan te wijzen notaris, op door deze notaris te bepalen tijdstip en plaats en mee te werken aan toedeling middels het passeren van een akte van levering van de woning aan haar tegen inbreng in de tussen (de vrouw) en (de man) bestaande onverdeeldheid van een bedrag van € 217.814,50 en overigens gebruikelijk te achten voorwaarden;
2. bepaalt voor het geval dat (de man) op de aangegeven plaats en tijd niet verschijnt of onwillig zal zijn aan het passeren van die akte mede te werken, dat dit vonnis in de plaats zal treden van zijn toestemming met en ondertekening van die akte;
3. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Strijbos, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.