ECLI:NL:RBSHE:2002:AE0252

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
76521 / KG ZA 02-0049
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.M. Strijbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over optierechten en geldleningen tussen eiser en X BV

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 maart 2002 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en X BV. Eiser vorderde betaling van een bedrag van € 1.213.814,90, vermeerderd met wettelijke rente, en de opheffing van een conservatoire beslag dat door X BV was gelegd. De vordering van eiser was gebaseerd op een overeenkomst van 6 januari 2000, waarin afspraken waren gemaakt over optierechten en geldleningen. Eiser stelde dat hij recht had op nakoming van de betalingsverplichting uit deze overeenkomst, die volgens hem sinds 31 december 2001 opeisbaar was. X BV voerde verweer en stelde dat de optierechten van eiser waren vervallen en dat eiser frauduleus had gehandeld, wat zou leiden tot ontbinding van de overeenkomst.

De voorzieningenrechter oordeelde dat voor de toewijsbaarheid van de geldvordering in kort geding vereist is dat het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. De rechter verwierp het verweer van X BV dat de optierechten van eiser waren vervallen en oordeelde dat de overeenkomst van 6 januari 2000 nog steeds van kracht was. De rechter concludeerde dat X BV het overeengekomen bedrag aan eiser verschuldigd was, en dat er geen risico was van onmogelijkheid van terugbetaling. De vordering van eiser werd toegewezen, en het conservatoire beslag werd opgeheven. X BV werd veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie vorderde X BV betaling van een bedrag van € 310.065,16 van eiser, maar deze vordering werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de reconventionele vordering van X BV door verrekening teniet was gegaan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor het bestaan van vorderingen in kort geding en de rol van optierechten in arbeidsrelaties.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS IN KORT GEDING
Zaaknummer : 76521 / KG ZA 02-49
Datum uitspraak: 14 maart 2002
Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie bij exploot van dagvaarding van 30 januari 2002,
verweerder in reconventie,
procureur mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
advocaat mr. D. Kuijken te Groningen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X BV],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie bij gemeld exploot,
eiseres in reconventie,
procureur mr. M. Ambags.
Partijen zullen hierna "eiser" en "X BV" worden genoemd.
1. De procedure
1.1. [Eiser] heeft in kort geding in conventie gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De advocaat van [eiser] heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. [X BV] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in conventie en in reconventie gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven. De procureur van [X BV] heeft dit verweer en de eis in reconventie ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.4. De advocaat van [eiser] heeft verweer gevoerd in reconventie.
1.5. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. [Eiser] is op 1 juli 1996 in dienst getreden bij (een rechtsvoorgangster van) Datelnet Conversie B.V. in de functie van titulair directeur. Er was sprake van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waarvan onder meer een
optie-/winstdelingsregeling deel uitmaakte. De arbeidsovereenkomst is laatstelijk verlengd bij overeenkomst van 5 januari 2000 met een duur tot 31 december 2001.
2.2. De aandelen van Datelnet Conversie B.V. waren eigendom van Datelnet Groep B.V., thans genaamd Datelnet N.V. De aandelen van Datelnet Groep B.V. waren eigendom van [X BV].
2.3. Met het oog op een voorgenomen beursgang van Datelnet wensten partijen de tussen Datelnet Groep B.V. en [eiser] gesloten overeenkomsten terzake een optieregeling d.d. 28 juni 1996 en 5 juni 1998, alsmede de tussen Datelnet Groep B.V., [X BV] en [eiser] in 1998 gemaakte nadere afspraken om te zetten in een nieuwe regeling. Daartoe is op 6 januari 2000 tussen [X BV] en [eiser] een overeenkomst inzake opties gesloten (verder ook te noemen: de overeenkomst), waarvan de inhoud luidt als volgt:
1. [X BV] zal bevorderen en staat er tegenover [eiser] voor in dat de in de Administratievoorwaarden DTN genoemde Stichting Certificering Datelnet in de periode januari-juni 2000 aan [eiser] zal verzoeken om schriftelijk te bevestigen dat hij de optierechten, welke [eiser] in zijn bezit heeft, alsdan noch in de toekomst zal uitoefenen en [X BV] zal hem daarvoor na te melden vergoeding uitkeren. [eiser] zal hieraan zijn volledige medewerking verlenen door zulks alsdan onvoorwaardelijk en prompt te bevestigen en de uitoefening van de optierechten niet te plegen. Uit dien hoofde zal [eiser] zijn optierechten ook niet eerder uitoefenen.
2. [X BV] zal aan [eiser] een vergoeding voor het niet uitoefenen der optierechten betalen ter grootte van
fl. 3.850.000,--, uit te keren in vier tranches en wel:
a. per 30 juni 2000 dan wel binnen 5 werkdagen na een eventuele beursgang van Datelnet Groep B.V. een bedrag van f. 1.000.000,--;
b. per 31 december 2001 dan wel binnen 5 werkdagen na een eventuele eerdere beursgang van Datelnet Groep B.V. een bedrag van fl. 950.000,--;
c. 6 maanden na een eventuele beursgang doch uiterlijk 31 december 2001 een bedrag van fl. 950.000,--;
d. 12 maanden na een eventuele beursgang doch uiterlijk 31 december 2001 een bedrag van fl. 950.000,--.
Zou het niet tot een beursgang komen, dan wordt het totaal verschuldigde bedrag ineens voldaan uiterlijk 31 december 2001.
3. Ter vergoeding aan [eiser] van de door hem bij uitvoering van de artikelen 1 en 2 van deze overeenkomst gemiste rente-vergoeding, komen partijen nog het volgende overeen. Vanaf 1 april 2000 tot
het moment der betalingen der tranches heeft [eiser] recht op een rente-vergoeding over de alsdan
openstaande bedragen. Deze rente is gelijk aan de zogenaamde 1-jarige Euribor per 1 april 2000.
4. Bij uitvoering van het bovenstaande zijn beide partijen van ordeel dat aldus op een redelijke wijze en finaal uitvoering is gegeven aan alle rechten van [eiser] uit hoofde van voornoemde optieregeling zowel voor huidige rechten als toekomstige, over een periode tot 31 december 2001.
2.4. Door Datelnet Groep B.V. zijn in de periode van 1 juli 1996 tot en met 1 februari 1999 aan [eiser] geldleningen verstrekt tot een totaalbedrag van fl. 603.412,46 (inclusief rente berekend tot 31 december 1999). Blijkens de bij voornoemde overeenkomst behorende side-letter heeft [eiser] ingestemd met overdracht door Datelnet Groep B.V. aan [X BV] van haar vorderingen op hem uit hoofde van die geldleningen. Voorts zijn [eiser] en [X BV] daarbij overeengekomen dat [X BV] recht heeft op verrekening door compensatie van het door haar uit hoofde van voornoemde overeenkomst verschuldigde bedrag met het door [eiser] aan haar verschuldigde bedrag terzake de leningen, aldus dat op de onder 2 sub b, c en d van de overeenkomst genoemde bedragen in mindering wordt gebracht driemaal een bedrag van fl. 175.000,-- aan hoofdsom, te vermeerderen met de door [eiser] verschuldigde rente van 7%.
2.5. De aanvankelijk in april 2000 geplande beursgang is niet gerealiseerd. Medio mei 2000 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Het onder 2.a van de overeenkomst genoemde bedrag van fl. 1.000.000,-- is aan [eiser] uitbetaald.
2.6. Op 24 oktober 2000 heeft Datelnet Conversie B.V. [eiser] (tijdens ziekte) op staande voet ontslagen. De aan dit ontslag ten grondslag gelegde dringende reden bestond uit met name uit het verwijt dat [eiser], ter verrijking van zichzelf, niet gerealiseerde productie bewust als omzet aan het concern heeft gerapporteerd, als gevolg waarvan na vaststelling en publicatie van de jaarrekening over 1999 daarop nadien een correctie diende te worden gepleegd van fl. 4.450.000,-- netto resultaat, hetgeen het concern schade heeft berokkend. [eiser] heeft dit ontslag aangevochten.
2.7. Bij beschikking van 1 maart 2001 heeft de kantonrechter in Assen de arbeidsovereen-komst tussen partijen (voorwaardelijk) ontbonden per 5 maart 2001 onder toekenning van een vergoeding van fl. 170.656,-- bruto aan [eiser], met veroordeling van Datelnet Conversie B.V. in de proceskosten, welke werden bepaald op fl. 15.000,-- netto.
2.8. De president van de rechtbank in Assen heeft op 12 oktober 2001 aan [X BV]
verlof verleend voor het leggen van beslag onder zichzelf op de door [eiser] gepretendeerde vordering op [X BV] uit hoofde van voormelde overeenkomst d.d. 6 januari 2000. Deze vordering werd begroot op fl. 2.850.000,--. Daarbij heeft de president de door [X BV] gepretendeerde vordering op [eiser], kort samengevat voortvloeiende uit de door haar beweerdelijk geleden schade als gevolg van de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde frauduleuze handelwijze van [eiser] en de door haar aan [eiser] betaalde voorschotten dan wel leningen in verband met de optie-/winstdelingsregeling, begroot op
fl. 4.000.000,--.
2.9. Op 26 oktober 2001 hebben [X BV], Datelnet Conversie B.V. en Datelnet N.V. [eiser] doen dagvaarden voor de rechtbank in Assen, waarbij zij, kort samengevat, vorderen de overeenkomst van 6 januari 2000 te ontbinden en [eiser] te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van fl. 1.000.000,-- dan wel subsidiair die overeenkomst te wijzigen zodanig dat daaruit als enige betalingsverplichting van [X BV] jegens [eiser] een bedrag ad nihil dient te worden voldaan, althans een bedrag van fl. 9.298,--. Zij vorderen voorts [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van fl. 1.152.819,- aan Datelnet Conversie B.V. terzake directe schade alsmede tot betaling van een bedrag aan indirecte schade, nader op te maken bij staat. Daarnaast wordt gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling aan Datelnet N.V. van een bedrag, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [eiser] tot betaling aan [eiser]essen (in die procedure) gezamenlijk van een bedrag van fl. 190.000,-- wegens buitengerechtelijke kosten. Deze procedure is op verzoek van partijen verwezen naar de slaaprol van 7 oktober 2003.
2.10. Bij vonnis van 29 oktober 2001 heeft de kantonrechter in Assen Datelnet Conversie B.V. veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een vergoeding over de periode van 24 oktober 2000 tot 5 maart 2001 terzake loon, vakantietoeslag, niet genoten vakantiedagen en gederfd privé-gebruik van de auto, met veroordeling van Datelnet Conversie B.V. in de proceskosten. Datelnet Conversie B.V. heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis bij de rechtbank in Assen.
2.11. Blijkens de overgelegde akte van cessie d.d. 1 februari 2001 zijn [X BV] en Datelnet Conversie B.V. overeengekomen dat [X BV] aan Datelnet Conversie B.V. overdraagt een nader te noemen en concretiseren gedeelte van haar vordering op [eiser], zulks voor een bedrag gelijk aan de optelling van het bruto bedrag aan eindafrekening (salaris, vakantiegeld, vakantiedagen en dergelijke) dat Datelnet Conversie B.V. aan [eiser] verschuldigd zou zijn, indien en voorzover het daadwerkelijk komt tot een beëindiging van het dienstverband ex artikel 7:685 B.W. en het bij de desbetreffende beschikking toegekende bedrag aan ontbindingsvergoeding (eveneens bruto).
3. Het geschil
In conventie
3.1. [Eiser] vordert in conventie:
I. [X BV] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.213.814,90,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2002;
II. het op 12 oktober 2001 door [X BV] gelegde conservatoire beslag op te heffen;
II. [X BV] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.1. [Eiser] legt aan de vorenstaand onder I. omschreven vordering ten grondslag dat [X BV] gehouden is tot nakoming van de uit de overeenkomst van 6 januari 2000 voortvloeiende betalingsverplichting, welke vordering sedert 31 december 2001 opeisbaar is. Hij stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij nakoming omdat [X BV] (alle aandelen van) het concern op 11 december 2001 heeft verkocht.
3.2.2. Aan de vorenstaand sub II. geformuleerde vordering legt [eiser] primair ten
grondslag dat het beslag dient te worden opgeheven omdat [X BV] geen vordering op hem heeft. Hij betwist uitdrukkelijk dat hij frauduleus zou hebben gehandeld, als gevolg waarvan de overeenkomst van 6 januari 2000 zou dienen te worden ontbonden dan wel gewijzigd. Voorts betwist hij op enigerlei wijze schadeplichtig te zijn. Daarnaast stelt hij dat het beslag dient te worden opgeheven dan wel dat dient te worden verstaan dat het beslag is vervallen voor zover het is gelegd voor de door [X BV] gepretendeerde vorderingen tot schadevergoeding, nu deze vorderingen alle aan [X BV] zijn gecedeerd, doch niet [X BV] maar Datelnet Conversie B.V. en Datelnet N.V. na het verlof tot het leggen van beslag vorderingen terzake tegen [eiser] hebben ingesteld.
3.3.1. [X BV] heeft, kort samengevat, het volgende verweer gevoerd. Primair stelt zij dat [eiser] het onderhavige kort geding oneigenlijk gebruikt, omdat door hem geen bodemprocedure in het vooruitzicht is gesteld. Reeds om die reden zou [eiser] zijn vordering dienen te worden ontzegd. Subsidiair stelt [X BV] dat de vordering sub I. van [eiser] niet (meer) bestaat. Allereerst omdat de overeengekomen optierechten ingevolge artikel 15 van het Reglement optieregeling certificaten Datelnet Groep B.V. zijn vervallen. Meer subsidiair stelt zij, onder verwijzing naar het zogeheten Baijings-arrest (HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 257) dat de optierechten reeds zijn verdisconteerd in de door de kantonrechter vastgestelde ontbindingsvergoeding, zodat daarnaast geen plaats meer is voor een separate vordering na afloop van de ontbindingsprocedure. Voor zover vorengenoemde verweren zouden worden gepasseerd, stelt [X BV] dat [eiser] heeft gefraudeerd in de rapportage van de bedrijfsresultaten, hetgeen is gebleken uit een daartoe in opdracht van [X BV] door Deloitte & Touche Forensic Services verricht onderzoek. Daaruit is naar zij stelt af te leiden dat [eiser] zonder genoegzame verklaring valselijk veel te positieve bedrijfsresultaten heeft gerapporteerd, hetgeen het Datelnet-concern, waarvan [X BV] deel uitmaakt, grote schade heeft toegebracht. [X BV] stelt dat de overeenkomst van 6 januari 2000 is tot stand gekomen op basis van de door [eiser] opgestelde valselijke rapportage over de daaraan voorafgaande laatste vier periodes van vier weken van 1999. Om die reden is zij van mening dat de overeenkomst dient te worden ontbonden dan wel dient te worden gewijzigd op grond van bedrog dan wel dwaling dan wel het ontbreken van een oorzaak als bedoeld in artikel 6:229 B.W. dan wel dat sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 B.W. dan wel dat [eiser] schadeplichtig is uit hoofde van onrechtmatige daad. [X BV] is dan ook van mening dat thans in kort geding geen nakoming van de overeenkomst kan worden gevorderd.
3.3.2. Ten aanzien van de gevorderde opheffing van het beslag verwijst [X BV] naar haar standpunt omtrent de aan [eiser] verweten frauduleuze gedragingen, welke uitgangspunt hebben gevormd voor het ontslag op staande voet. [X BV] is van mening dat [eiser] het niet bestaan van de vorderingen, ter verzekering waarvan het conservatoire beslag is gelegd, niet summierlijk heeft aangetoond.
In reconventie
3.4. [X BV] vordert in reconventie [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 310.065,16, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de opeisbaarheid, zijnde 1 januari 2002, tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.5. [X BV] legt aan deze vordering ten grondslag dat [eiser] genoemd bedrag aan haar verschuldigd is uit hoofde van zijn aflossingsverplichting, voortvloeiende uit de aan hem door Datelnet Conversie B.V. verstrekte geldleningen, welke vorderingsrechten door Datelnet Conversie B.V. aan [X BV] zijn gecedeerd.
3.6 [Eiser] heeft erkend dat aan hem gelden zijn geleend tot een totaalbedrag van fl. 525.000,-- tegen een rentepercentage van 7%, doch hij wijst erop dat is overeengekomen dat hij op deze geldleningen niet hoefde af te lossen, noch periodiek rente hoefde te betalen omdat bij uitbetaling van de laatste drie tranches ad fl. 950.000,-- ingevolge de overeenkomst van 6 januari 2000 telkenmale een bedrag van fl. 175.000,--, vermeerderd met de op dat moment verschuldigde rente, zou worden verrekend met de door [X BV] op dat moment aan [eiser] te verrichten betaling. Voor zover het gaat om het totaalbedrag dat [X BV] aan [eiser] verschuldigd is uit hoofde van de beide uitspraken van het kantongerecht in Assen (volgens zijn berekening per 30 november 2001 een bedrag van fl. 295.977, 36) beroept [eiser] zich eveneens op verrekening.
3.7. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1. Vooropgesteld wordt dat, in tegenstelling tot hetgeen [X BV] stelt, voor het instellen van een vordering in kort geding niet is vereist dat een bodemprocedure tussen partijen in het vooruitzicht is gesteld dan wel reeds aanhangig is. Afgezien van de omstandigheid dat door [X BV] reeds een procedure tegen [eiser] aanhangig is gemaakt ten overstaan van de rechtbank in Assen en dat [eiser] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit kort geding heeft aangegeven voornemens te zijn in die (bodem-)procedure een reconventionele vordering tegen [X BV] in te stellen, welke onder meer overeenkomt met de vorenstaand onder I. weergegeven vordering, wordt het verweer van [X BV] dat [eiser] oneigenlijk gebruik maakt van deze procedure in kort geding dan ook verworpen.
De vordering tot nakoming van de geldvordering uit de overeenkomst van 6 januari 2000
4.2. Voor de toewijsbaarheid van een geldvordering in kort geding is allereerst vereist dat het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Tussen partijen staat vast dat [eiser] ingevolge de eerder overeengekomen optie-/winstdelingsregelingen onder meer aanspraak had op 1 % (zijnde 5000 stuks) van de certificaten van de aandelen in Datelnet (Groep B.V.). Niet in geschil is dat op een dergelijke optieovereenkomst (onder meer) van toepassing is het Reglement optieregeling certificaten Datelnet Groep B.V. (als productie 5 overgelegd door [X BV]) Ingevolge de artikelen 16B en 16C van dit reglement is een certificaat-houder verplicht zijn certificaten binnen een maand aan te bieden aan [X BV], indien [X BV] de wens daartoe schriftelijk te kennen geeft. [X BV] had derhalve het recht om de optierechten terug te kopen, welk recht zij heeft uitgeoefend in verband met de voorgenomen beursgang. Dit blijkt ook uit de aanhef van de vervolgens op 6 januari 2000 gesloten overeenkomst. Bij een beursgang is het immers van belang dat er voldoende vrij verhandelbare aandelen beschikbaar zijn. Met het oog daarop is overigens niet alleen met [eiser] maar ook met andere optiegerechtigden een dergelijke overeenkomst gesloten, waarbij een vergoeding werd overeengekomen voor het niet uitoefenen van de optierechten. [Eiser] vordert thans betaling van de overeengekomen vergoeding, die sedert 31 december 2001 opeisbaar is.
4.3. [X BV] stelt dat de optierechten van [eiser] inmiddels zijn vervallen, zodat zijn vordering reeds zou moeten worden afgewezen omdat deze op een onjuiste feitelijke grondslag, te weten nakoming van de betalingsverplichting ex artikel 2 van de overeenkomst, is gebaseerd. Dit verweer wordt echter verworpen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doet de door [X BV] voorgestane interpretatie van de tekst van de overeenkomst, inhoudende dat de optierechten van [eiser] na het sluiten van de overeenkomst onverminderd voortduurden, zij het dat hij de toezegging had gedaan dat hij deze niet zou uitoefenen, en dat deze optierechten vervolgens ingevolge artikel 15 van eerdergenoemd Optiereglement zijn vervallen als gevolg van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, geen recht aan de intentie die partijen hadden bij het sluiten van de overeenkomst. Gelet op het vorenoverwogene wordt immers aangenomen dat Datelnet en [X BV] er alle belang bij hadden dat er voldoende vrij verhandelbare aandelen beschikbaar zouden zijn op het moment van de voorgenomen beursgang, zodat de waarde van de aanspraken van [eiser] (en van andere optiegerechtigden) op dat moment werd "gekapitaliseerd " met de bedoeling een dienovereenkomstige vergoeding uit te betalen, waartegenover de rechten op de opties zouden worden prijsgeven.
4.4. Ook het verweer van [X BV], inhoudende dat het [eiser] niet vrijstaat thans een separate procedure aanhangig te maken met betrekking tot de optierechten, omdat de kantonrechter, oordelende ex artikel 7:685 B.W. reeds geacht moet worden deze optierechten te hebben verdisconteerd in de vaststelling van de ontbindingsvergoeding, wordt verworpen. Ofschoon in de beschikking van de kantonrechter van 1 maart 2001 bij de weergave van de stellingen van [X BV] wordt vermeld dat [eiser] uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst onder meer recht had op een aandelenoptieregeling, blijkt uit deze beschikking niet dat de kantonrechter het bestaan van die aanspraak ook daadwerkelijk heeft betrokken bij zijn oordeelsvorming omtrent de vaststelling van de omvang van de ontbindingsvergoeding. Dit laatste komt ook niet als voor de hand liggend voor, nu [eiser], zoals in de beschikking uitdrukkelijk is overwogen, heeft ingestemd met een vergoeding conform de neutrale kantonrechtersformule.
4.5. Vervolgens is de vraag aan de orde of de door [X BV] geschetste complexiteit van de zaak thans een beletsel vormt voor een oordeel in kort geding. Deze complexiteit komt met name voort uit de omvang van de overgelegde producties, op basis waarvan zou moeten worden beoordeeld of al dan niet sprake is geweest van verwijtbaar frauduleus handelen aan de zijde van [eiser]. Allereerst wordt opgemerkt dat er in dit kort geding niet aan voorbij kan worden gegaan dat de kantonrechter in Assen zich reeds tweemaal een oordeel heeft gevormd over het aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde feitencomplex (dat overeenkomt met de in deze procedure naar voren gebrachte omstandigheden), waarbij overigens wel wordt aangetekend dat het vonnis van 29 oktober 2001 nog niet in kracht van gewijsde is gegaan omdat [X BV] daartegen heeft geappelleerd. Op basis van de beide uitgebreid gemotiveerde beslissingen van de kantonrechter kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment bezwaarlijk worden aangenomen dat voorshands voldoende aannemelijk moet worden geacht dat [eiser] zich (opzettelijk) heeft schuldig gemaakt aan de hem verweten onoorbare praktijken. Temeer nu er in beide uitspraken vanuit wordt gegaan dat [eiser] ultimo 1999 geen belang had bij het verhogen van de winst over 1999 ten koste van de te realiseren winst in 2000, omdat voor de vaststelling van de omvang van zijn op dat moment bestaande aanspraken (aangenomen wordt dat destijds nog niet bekend noch te voorzien was dat deze zouden worden omgezet op de wijze als overeengekomen op 6 januari 2000) zowel de winst over 1998, als die over 1999 en 2000 bepalend was, wordt het door [X BV] gedane beroep op bedrog als vernietigingsgrond voor de overeenkomst vooralsnog als weinig kansrijk beoordeeld.
4.6. Afgezien daarvan is het echter de vraag of de voorzieningenrechter zich in het kader van dit kort geding een oordeel moet vormen over de aan [eiser] verweten fraude. Immers, zelfs indien thans op voorhand voldoende aannemelijk zou moeten worden geacht dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan de beweerdelijke fraude, dan nog resteert de vraag of een dergelijk verwijtbaar gedrag zou moeten leiden tot aantasting van de overeenkomst. Daarvoor zou slechts aanleiding bestaan, indien voorshands voldoende aannemelijk zou moeten worden geacht dat de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken door [X BV] niet dan wel niet onder dezelfde voorwaarden, zijnde betaling van een vergoeding van
fl. 3.850.000,--, zou zijn aangegaan.
4.7. Ter adstructie van zijn stelling dat zulks niet het geval is en dat [X BV] op generlei wijze in een nadeliger positie is gebracht dan wel schade heeft geleden door het sluiten van de overeenkomst met [eiser], heeft hij verwezen naar artikel 16B van voornoemd Optiereglement. Ingevolge dat artikel wordt de koopprijs van certificaten in het zicht van een beursgang van Datelnet Groep B.V. in beginsel gelijkgesteld aan de beurswaarde per aandeel. [X BV] heeft weliswaar gesteld dat er nog geen sprake was van "zicht op een beursgang", maar deze stelling wordt verworpen. Allereerst stelt [X BV] zelf bij herhaling dat zij er, juist met het oog op de voorgenomen beursgang, alle belang bij had dat de door haar gepresenteerde cijfers correct waren en dat [eiser], die kennelijk van dit belang op de hoogte werd geacht, daar eens te meer rekening mee had moeten houden. Bovendien is in de considerans van de overeenkomst aangegeven dat mogelijk een beursgang zou worden gepleegd en zijn diverse vergelijkbare overeenkomsten met andere optiegerechtigden gesloten, terwijl niet ter discussie staat dat de directie van Datelnet er alles aan heeft gedaan om de winst over 1999 te optimaliseren, hetgeen onder meer ook moge blijken uit het feit dat niet Datelnet maar [X BV] de overeengekomen vergoedingen voor haar rekening zou nemen, opdat de resultaten van Datelnet niet negatief zouden worden beïnvloed. Aangenomen mag worden dat ook deze handelwijze samenhing met de beoogde beursgang. Voor de beoordeling van dit geschil is dat voornemen derhalve concreet genoeg om van "zicht op een beursgang" te kunnen spreken.
4.8. Aan de hand van het in het Optiereglement vastgestelde uitgangspunt van de beurswaarde per aandeel stelt [eiser] dat hem inmiddels is gebleken dat zijn optierechten begin 2000 op basis van de op dat moment voorhanden zijnde gegevens dienden te worden gewaardeerd op een bedrag van tussen de 6 en 7 miljoen gulden.
Uit het door drs. J.C. de Zeeuw, verbonden aan Deloitte & Touche Belastingadviseurs, opgestelde memo d.d. 19 december 2000 kan evenwel worden opgemaakt dat door [X BV] destijds als uitgangspunt is gehanteerd dat de opties op 5 januari 2000 een waarde hadden van maximaal fl. 1.095.000,-- en dat op basis van deze waarde ook is afgerekend met andere optiehouders.
[Eiser] baseert zijn stelling op de financiële gegevens, die [X BV] zelf heeft gehanteerd in de onder 2.9. genoemde dagvaarding, welke gegevens deels zijn ontleend aan de officiële prospectus ten behoeve van de beursgang. Uitgaande van een (nadien te hoog gebleken) winst over 1999 van fl. 13.117.000,-- volgde volgens [X BV] een koers/winstverhouding van tussen de 46 en 52. De waarde van een onderneming wordt doorgaans uitgedrukt in deze koers/winstverhouding. Beide partijen gaan er vanuit dat de waarde van de onderneming op basis van die (geflatteerde) winstcijfers begin 2000 op tussen de circa 603 en 683 miljoen gulden moest worden becijferd. Op basis van die cijfers wordt aangenomen dat, bij een 1%-belang van [eiser], de waarde van zijn optierechten begin 2000 in beginsel inderdaad tussen de 6 en 7 miljoen gulden zou hebben bedragen.
4.9. Blijkens de overgelegde "Mededeling zoals bedoeld in artikel 2:362 lid 6 B.W. inzake de jaarrekening 1999 van Datelnet N.V. (voorheen Datelnet Groep B.V)" is de netto winst evenwel voor een bedrag van fl. 4.463.144,00 te hoog verantwoord in de winst- en verliesrekening over 1999. [Eiser] heeft gesteld, welke stelling niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is weersproken, dat indien op basis van dezelfde uitgangspunten als weergegeven onder 4.8. een zelfde waardeberekening zou worden gemaakt aan de hand van de nadien in negatieve zin bijgestelde omzet- en winstcijfers, de waarde van de aan [eiser] toegekende opties op 1 januari 2000 minimaal fl. 3.980.000,-- zou hebben bedragen, derhalve in elk geval geen lager bedrag dan op 6 januari 2000 tussen partijen overeengekomen. Uitgaande van de juistheid van het door [X BV] genoemde cijfermateriaal en de door [eiser] gehanteerde berekeningswijze, is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat voorshands onvoldoende waarschijnlijk is dat de bodemrechter aanleiding ziet tot aantasting van de overeenkomst van 6 januari 2000. Vooralsnog wordt dan ook met voldoende stelligheid aangenomen dat [X BV] het overeengekomen en inmiddels opeisbare bedrag van fl. 3.850.000,--, te verminderen met de reeds aan [eiser] gedane betaling van fl. 1.000.000,--, aan [eiser] verschuldigd is. Per 1 januari 2001 is dit, inclusief de tot laatstgenoemde datum verschuldigde rente, een bedrag van fl. 3.068.592,03.
4.10. Nu [X BV] zelf ter zitting heeft medegedeeld dat [eiser] als vermogend moet worden beschouwd, behoeft niet te worden gevreesd voor het risico van onmogelijkheid van terugbetaling indien de bodemrechter een andersluidende beslissing zou geven, zodat (ook) daarin geen beletsel wordt gevonden voor het uitspreken van een veroordeling tot betaling in kort geding.
4.11. [Eiser] heeft onweersproken gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat diverse (aan [X BV] gecedeerde) vorderingen van Datelnet uit hoofde van geldleningen aan [eiser] door verrekening met het ingevolge de overeenkomst van 6 januari 2000 verschuldigde bedrag teniet zouden gaan. Deze vorderingen van [X BV], vorenstaand weergegeven onder 2.4., vormen de grondslag voor de reconventionele vordering van [X BV]. Volledigheidshalve wordt ook verwezen naar een van de side-letters bij de overeenkomst van 6 januari 2000, vorenstaand weergegeven onder 2.4.
De verschuldigdheid van de daarin genoemde bedragen, te vermeerderen met rente, door [eiser] staat in beginsel vast. Partijen verschillen echter van mening omtrent de vraag of en zo ja de wijze waarop de vorderingen, welke [eiser] heeft verkregen uit hoofde van de beide door de kantonrechter uitgesproken veroordelingen, dienen te worden verrekend met de geldleningen.
4.12. In afwachting van de uitkomst van die beide procedures zijn [X BV] en Datelnet Conversie B.V. op 1 februari 2001 de vorenstaande onder 2.11. weergegeven cessie overeengekomen, welke welke ertoe strekte dat, zodra [eiser] vorderingen zou verkrijgen op Datelnet Conversie B.V. uit hoofde van de loonvorderings- en de ontbindingsprocedure, Datelnet Conversie B.V. deze kon verrekenen met een gedeelte van de geldlening dat [eiser] nog aan [X BV] verschuldigd was.
4.13. Inmiddels staat tussen partijen vast dat Datelnet Conversie B.V. uit hoofde van de beschikking van de kantonrechter in Assen d.d. 1 maart 2001 het vorenstaand onder 2.7 omschreven bedrag aan [eiser] verschuldigd is. Voorts is Datelnet Conversie B.V. bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 29 oktober 2001 door kantonrechter veroordeeld tot betaling van de onder 2.10 omschreven vergoeding.
4.14. [Eiser] is bij brief van 9 oktober 2001 op de hoogte gesteld van de cessie.
Hij heeft onweersproken gesteld dat hij bij brief van 12 november 2001 heeft ingestemd met, dan wel zo nodig zelf een beroep heeft gedaan op, verrekening van deze beide vorderingen per 30 november 2001 met het door hem uit hoofde van de geldleningen verschuldigde bedrag.
4.15. Nu het vonnis van de kantonrechter van 29 oktober 2001 uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, doet het feit dat dit nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, op zich niet af aan de verschuldigdheid van de uitgesproken veroordeling op dit moment. In de akte van cessie is het in kracht van gewijsde gaan ook niet als voorwaarde voor verrekening opgenomen.
Gelet op het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter het vooralsnog redelijk de beide vorderingen van [eiser] uit hoofde van de uitspraken van de kantonrechter te verrekenen met de door [eiser] aan [X BV] verschuldigde bedragen uit hoofde van de geldleningen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat, zoals vorenstaand onder 4.10. is overwogen, kennelijk geen sprake is van restitutie-risico aan de zijde van [eiser], zodat, indien de rechtbank anders zou oordelen over het vonnis waarvan appel, er door [X BV] niet behoeft te worden gevreesd voor haar verhaalsmogelijkheden.
4.16. Nu aangenomen wordt dat de reconventionele vordering van [X BV] door verrekening teniet is gegaan, behoeft daarop niet meer afzonderlijk te worden beslist.
4.17. Overigens wordt opgemerkt dat dit voorlopig oordeel vanzelfsprekend onverlet laat de mogelijke schadeplichtigheid van [eiser] indien in rechte zou komen vast te staan dat hij zich daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Nu [X BV] zich evenwel niet heeft beroepen op verrekening van een uit hoofde daarvan gepretendeerde (aan haar gecedeerde) vordering met de betalingsverplichting uit de overeenkomst van 6 januari 2000 dan wel op opschorting van haar betalingsverplichting, staat dit in elk geval reeds hierom niet in de weg aan de navolgende veroordeling.
4.18. Het door de voorzieningenrechter toewijsbaar geachte bedrag ter hoogte van
fl. 2.674.896,14 zal in de beslissing in euro's worden vermeld.
De vordering tot opheffing van het beslag
4.19. Gelet op het vorenoverwogene wordt de door [X BV] beslagen geldvordering van [eiser] in dit kort geding toegewezen. Reeds om die reden zal het daarop rustende conservatoire beslag worden opgeheven.
De proceskosten
In conventie:
4.20. [X BV] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
In reconventie
4.21. De omstandigheden van het geval, in samenhang bezien met de afloop van de procedure in conventie, maken dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
In conventie:
veroordeelt [X BV] om tegen kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.213.814,90 (zegge een miljoen tweehonderddertienduizend achthonderdveertien euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 januari 2002 tot aan de dag van de voldoening;
heft op het conservatoire beslag op de vordering van [eiser] tot nakoming van de geldvordering op [X BV] uit de overeenkomst van 6 januari 2000, waartoe verlof is verleend door de president van de rechtbank in Assen op 12 oktober 2001;
veroordeelt [X BV] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op € 8.009,56, waarvan € 4.300,-- salaris procureur en € 3.709,56 verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie:
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: HCV
- 2 -