ECLI:NL:RBSHE:2002:AE2280

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
78596 / KG ZA 02-0186
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H.W. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over bankgarantie en beslaglegging

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch werd behandeld, hebben eisers in kort geding gevorderd dat gedaagde het origineel van een bankgarantie retourneert en bevestigt dat er geen rechten meer aan ontleend kunnen worden. De eisers, bestaande uit drie besloten vennootschappen en een particulier, hebben deze vordering ingesteld naar aanleiding van een eerder vonnis van de rechtbank, waarin de vordering van gedaagde tot betaling van een bedrag van circa f 150.000,-- was afgewezen. Gedaagde had beslag gelegd op het woonhuis van een van de eisers en andere bezittingen, en de eisers stelden een bankgarantie ter opheffing van deze beslagen. Gedaagde voerde verweer, stellende dat de bankgarantie pas eindigt na een vonnis met kracht van gewijsde. De voorzieningenrechter oordeelde dat eisers summierlijk de ondeugelijkheid van het door gedaagde ingeroepen vorderingsrecht hadden aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de bankgarantie bedoeld was om voort te duren totdat er een definitieve uitspraak was gedaan over de vordering waarvoor de zekerheid was gesteld. De vordering tot afgifte van het proces-verbaal van beslaglegging werd eveneens afgewezen, omdat dit stuk tot het procesdossier van de advocaat van gedaagde behoort. De eisers werden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die op € 896,36 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 2 mei 2002 door mr. J.H.W. Rullmann, voorzieningenrechter.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS IN KORT GEDING
Zaaknummer : 78596 / KG ZA 02-186
Datum uitspraak: 2 mei 2002
Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1],
gevestigd te Eindhoven,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3],
gevestigd te Eindhoven,
eisers bij exploot van dagvaarding van 21 maart 2002,
procureur mr. H. Nieuwenhuizen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde bij gemeld exploot,
procureur mr. R.G. Roeffen.
Partijen zullen hierna "[Eisers]" en "[Gedaagde]" worden genoemd.
1. De procedure
1.1. [Eisers] hebben in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De procureur van [eisers] heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. De procureur van [gedaagde] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1. [Gedaagde] heeft in een bodemprocedure voor deze rechtbank (nummer 62775/ HA ZA 01-0481) van [eisers] betaling gevorderd van een bedrag van circa f 150.000,-- en daarbij beslag gelegd op het woonhuis van [eiser sub 2] en de zich daarin bevindende inboedel, alsmede diverse andere beslagen, waaronder derdenbeslagen onder bankiers van gedaagden. [Eiseres sub 1] heeft ter opheffing van deze beslagen een bankgarantie gesteld, onder meer teneinde zich in staat te stellen om de salarissen van haar werknemers te betalen.
De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde] bij vonnis van d.d. 8 maart 2002 afgewezen. [Gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld.
2.2. [Eisers] vorderen in deze procedure, kort gezegd, dat [gedaagde] wordt bevolen:
a. het origineel van de bankgarantie te retourneren, onder de schriftelijke bevestiging dat daaraan geen rechten meer worden ontleend en er geen kopieën meer van bestaan, op straffe van een dwangsom.
b. haar raadsman te instrueren om het origineel exploit van beslag op de inboedel van het woonhuis en van alle kopieën daarvan aan [eiser sub 2] te retourneren.
Daartoe stellen zij dat met de uitspraak d.d. 8 maart 2002 vast staat dat [gedaagde] geen vordering op [eisers] heeft. De beslagen zijn ten onrechte gelegd en de uitsluitend ter vervanging en opheffing daarvan gestelde bankgarantie dient thans te worden geretourneerd.
2.3. [Gedaagde] heeft hiertegen het verweer gevoerd dat de tekst van de bankgarantie inhoudt dat zij pas een einde neemt nadat er een kracht van gewijsde gegaan vonnis is. Daarvan is, waar [gedaagde] hoger beroep heeft ingesteld, nog geen sprake.
2.4. Met de uitspraak van de rechtbank, waaromtrent niet is gesteld of gebleken dat die op een feitelijke of juridische misslag berust, hebben eisers summierlijk de ondeugelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen vorderingsrecht aangetoond. Blijkens de tekst van de op 27 april 2001 door de ING Bank gestelde garantie is deze inderdaad gesteld "ter opheffing van het conservatoire beslag", waarmede kennelijk wordt gedoeld op de conservatoire beslagen ter verzekering van de vorderingen die [gedaagde] heeft ingesteld de bodemprocedure. In beginsel brengt een redelijke toepassing van art. 705 Rv met zich mee dat de mogelijkheid om op de in dat artikel aangegeven gronden een beslag te doen opheffen, ook kan dienen om de ter opheffing daarvan gestelde vervangende zekerheden te doen beëindigen.
2.5. In dit geval echter zijn partijen in der minne te rade geworden om het beslag tegen de in de garantie belichaamde vorm van zekerheid op te heffen. Daarbij hebben zij in de garantie de navolgende bepaling opgenomen:
"(...) zulks tot (...) zekerheid voor de richtige nakoming van (...) al datgene, tot betaling waarvan de hoofdschuldenaar (...) ingevolge in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter, (...) zal blijken verplicht te zijn (...)"
Redelijke uitleg van deze bepaling houdt in dat de bankgarantie bedoeld is om voort te duren totdat over de vordering waarvoor de zekerheid werd gesteld, bij gewijsde is beslist. Deze contractsbepaling derogeert daarmee aan artikel 705 Rv. dat aan de beslagene gronden tot opheffing biedt ook als nog niet bij gewijsde op het vorderingsrecht is beslist. Dat het hier om een standaardbepaling gaat, doet niet ter zake; het stond partijen vrij om desondanks afzonderlijk overeen te komen dat niettegenstaande de geciteerde passage, de garantie ook zou eindigen en worden teruggegeven, indien de vordering in eerste aanleg zou worden afgewezen ongeacht daartegen ingesteld hoger beroep.
De gevorderde afgifte zal dan ook worden afgewezen.
2.6. Ook de vordering tot afgifte van het proces-verbaal van beslaglegging dient te worden afgewezen. Dat stuk behoort tot het procesdossier van de advocaat van [gedaagde] en de door [eisers] genoemde belangen bij afgifte, verschaffen hun geen recht op die afgifte. Dit oordeel laat onverlet de zorgplicht van de advocaat om die stukken met de grootste omzichtigheid te omgeven, naar deze ter zitting heeft erkend door er op te wijzen dat hij van die stukken aan niemand afschrift heeft gegeven en door diens toezegging dat ook in de toekomst niet te zullen doen anders dan waar nodig in rechte. De risico's waar [eisers] op doelen als belang om teruggave te verkrijgen, te weten diefstal van het dossier bij de raadsman van [gedaagde], zijn onvoldoende reëel om tot een ander oordeel te komen.
2.7. [Eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten hebben te dragen.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op € 896,36, waarvan € 703,36 salaris procureur en € 193,00 verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: JL