ECLI:NL:RBSHE:2002:AE5567

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/70535-99
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Bruggink
  • mr. Winfield
  • mr. Van Kesteren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch inzake mededingingswet en strafbaarheid

Dit vonnis betreft een strafzaak die is behandeld door de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer, op 17 juli 2002. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 juni 1999 en betreft een verdachte die is beschuldigd van het medeplegen van overtredingen van de Wet economische mededinging. Tijdens de zitting op 3 juli 2002 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het tenlastegelegde niet volledig bewezen kon worden, waardoor de verdachte voor een deel van de aanklachten is vrijgesproken. De rechtbank oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, en verklaart hem strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en legt een geldboete op van EUR 5.000, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 50 dagen bij niet-betaling. De rechtbank overweegt dat, indien er geen sprake zou zijn geweest van deze overschrijding, de geldboete aanzienlijk hoger zou zijn geweest, namelijk EUR 30.000. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de procedure te lang heeft geduurd, maar dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier.

De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen in overweging genomen, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door zijn handelen, de concurrentie heeft beperkt en de belangen van de samenleving heeft geschaad. De strafoplegging is gematigd, omdat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken door mr. Bruggink, voorzitter, en mr. Winfield en mr. Van Kesteren, leden, in aanwezigheid van mr. Selhorst, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/070535-99
Uitspraakdatum: 17 juli 2002
V E R K O R T V O N N I S
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 juli 2002.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 juni 1999.
Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank is van oordeel dat de procedure in deze zaak zonder meer te lang heeft geduurd. Er is geen duidelijke reden waarom het horen van de getuigen door de rechter-commissaris ongeveer een jaar en zes maanden heeft moeten duren.
Er is ook geen te rechtvaardigen reden waarom na het horen van de getuigen door de rechter-commissaris de zaak pas een jaar en zes maanden later weer op zitting is aangebracht.
Daarbij speelt dat verdachte op geen enkele wijze de vertraging heeft veroorzaakt.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn niet zo uitzonderlijk is dat deze tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie moet leiden. Bij dit oordeel speelt mee dat deze zaak op zichzelf, gezien de complexiteit en meerdere elkaar tegensprekende verdachten, een procedure van langere duur dan twee jaren rechtvaardigt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie voor het overige in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het feit heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat na de tenlastegelegde periode de Wet economische mededinging is vervangen door de Mededingingswet en dat conform artikel 1 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht de voor verdachte meest gunstige bepaling dient te worden toegepast. Nu in de nieuwe Mededingingswet deze handelingen niet meer strafbaar worden gesteld dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De Wet economische mededinging is na afloop van de termijn van het tenlastegelegde feit vervallen met de inwerkingtreding van de Mededingingswet. Ingevolge de Mededingingswet kunnen overtredingen van mededingingsregels nog slechts met een (bestuurlijke) boete worden bestraft.
Gelet op artikel 106 Mededingingswet is het de bedoeling van de wetgever geweest om de straffen en maatregelen van de oude Wet economische mededinging op economische delicten gepleegd voor 1 januari 1998 van toepassing te doen blijven. Dat brengt met zich mee dat artikel 1 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht in casu niet van toepassing is.
Echter, de toepassing van artikel 106 Mededingingswet mag niet in strijd komen met het bepaalde in artikel 15 lid 1, laatste volzin, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Hierin is bepaald dat, indien, na het begaan van het strafbare feit de wet mocht voorzien in de oplegging van een lichtere straf, dient de overtreder daarvan te profiteren. Nu ingevolge de Mededingingswet economische delicten slechts met een (bestuurlijke) boete kunnen worden bestraft, kan de rechtbank in dit geval alleen tot oplegging van een geldboete overgaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24, 24c, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
1 (oud), 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten;
1, 9b, 9e, 10, 15 en 51 van de Wet economische mededinging (oud);
1, 3 en 14 Besluit mededingingsregeling aanbesteding (oud).
106 Mededingingswet
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID.
De eis van de officier van justitie.
Een geldboete van EUR 5.000,= subsidiair 50 dagen hechtenis.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij zijn de volgende omstandigheden ten bezware van verdachte gebleken:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft door het maken van enkele eenvoudige afspraken met anderen zijn potentiële opdrachtgever in ernstige mate financieel benadeeld en de mogelijkheid tot concurrentie door zijn partners en/of derden beperkt. Door aldus te handelen heeft verdachte het belang van de samenleving bij een gezond ondernemingsklimaat geschaad;
- verdachte heeft bij het plegen van het strafbare feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de benadeelde(n).
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid die tot matiging van de straf heeft geleid:
- verdachte werd terzake strafbare feiten soortgelijk aan het door hem gepleegde strafbare feit niet eerder tot straf veroordeeld.
De rechtbank acht termen aanwezig, daarbij rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, de straf van een geldboete van EUR 5.000,= op te leggen. Indien geen sprake zou zijn geweest van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting zou de rechtbank de verdachte een geldboete van EUR 30.000,= hebben opgelegd.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Medeplegen van overtreding van voorschriften gesteld bij en krachtens artikel 15, tweede lid, van de Wet economische mededinging.
(artikel 47, lid 1 onder 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 1 onder 2 (oud) van de Wet op de economische delicten, artikel 15 lid 2 en artikelen 9b, 9e lid 1 en 10 Wet economische mededinging (oud) en artikel 3 Besluit mededingingsregeling aanbesteding (oud))
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Een geldboete van EUR 5.000,=, (zegge: vijfduizend euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. Bruggink, voorzitter,
mr. Winfield en mr. Van Kesteren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. Selhorst, griffier
en is uitgesproken op 17 juli 2002.