ECLI:NL:RBSHE:2002:AI0254

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
86987 FA RK 02-3924
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.W.P. van Gelder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorziening betreffende het gebruik van de echtelijke woning in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 15 november 2002 een beschikking gegeven in het kader van een voorlopige voorziening met betrekking tot het gebruik van de echtelijke woning na inschrijving van de echtscheiding. De vrouw verzocht om wijziging van eerdere beschikkingen van de rechtbank, waarbij zij primair het exclusieve gebruik van de woning wilde verkrijgen. De man verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de vrouw niet ontvankelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat, gezien de inschrijving van de echtscheiding, het mogelijk is om een voorlopige voorziening te treffen onder bijzondere omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van dergelijke omstandigheden, omdat het noodzakelijk was om de situatie van de kinderen te waarborgen en de communicatie tussen partijen te verbeteren. De rechtbank hield de beslissing aan tot 17 januari 2003, zodat partijen de gelegenheid kregen om hun afspraken over het gebruik van de woning te herzien. De rechtbank benadrukte dat het voortgezet gebruik van de woning beperkt is tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding. De vrouw had ook zorgen geuit over de privacy in de woning, aangezien de man afluisterapparatuur had geplaatst. De rechtbank verzocht de procureurs van partijen om voor 10 januari 2003 te rapporteren of voortzetting van de behandeling van het verzoek noodzakelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
BESCHIKKING
Uitspraak : 15 november 2002
Beschikking betreffende wijziging voorlopige voorzieningen in de zaak van
[voornamen] [achternaam vrouw],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. K.A. Boshouwers,
tegen:
[voornamen ] [achternaam man],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. F.J. Notermans,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vrouw en de man.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift (met bijlagen) van de vrouw, ontvangen ter griffie op 30 september 2002;
- het verweerschrift (met bijlagen) van de man;
- de correspondentie, met name de brief van de procureur van de man, gedateerd 7 oktober 2002, alsmede de brief van de procureur van de vrouw, gedateerd 18 oktober 2002.
De zaak is behandeld ter zitting van 22 oktober 2002. Verschenen zijn partijen en hun procureurs. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
De vrouw verzoekt wijziging van de beschikkingen van deze rechtbank van 27 december 2001 en 11 juni 2002 primair voor wat betreft de daarbij getroffen voorlopige voorziening met betrekking tot de verzorging en omgang en subsidiair voor wat betreft het gebruik van de woning, in die zin dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning.
De man verweert zich tegen voormeld verzoek. Hij meent onder andere dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar verzoek.
Ontvankelijkheid
Bij de bepaling van de ontvankelijkheid van het verzoek wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 27 december 2001 heeft deze rechtbank een voorlopige regeling inzake de verzorging en de omgang vastgesteld. Deze regeling houdt onder meer in dat gedurende de in de beschikking genoemde tijdstippen afwisselend de man danwel de vrouw recht op omgang met de kinderen hebben in de voormalige echtelijke woning. De beslissing met betrekking tot de toevertrouwing en de omgang is aangehouden.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 juni 2002 heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te verrichten en is de voorlopige regeling inzake de verzorging en omgang wat betreft de tijdstippen gewijzigd.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 juni 2002 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is het verzoek van de vrouw tot voortzetting van het gebruik van de echtelijke woning, de verblijfplaats van de minderjarigen, de omgangsregeling en de kinderalimentatie aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Tevens is een vergelijkbare regeling inzake de verzorging en omgang zoals bepaald in de beschikking voorlopige voorzieningen van 11 juni 2002 in de echtscheidingsbeschikking opgenomen. De beschikking tot echtscheiding is op 26 juni 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De echtelijke woning betreft een eigen woning van partijen. Vanwege het nog niet afgerond zijn van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, is de behandeling van die zaak aangehouden pro forma aangehouden tot 17 januari 2003.
De vraag is of, gezien het bepaalde in artikel 821 jo artikel 826 Rv, een voorziening met betrekking tot het uitsluitende gebruik van de woning nog mogelijk is, nu de echtscheiding inmiddels in ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en er in de echtscheidingsprocedure nog geen beslissing is gegeven op het verzoek van de vrouw tot voortzetting van het gebruik van de echtelijke woning.
De rechtbank stelt voorop dat wanneer eenmaal de echtscheiding is ingeschreven ten aanzien van het uitsluitende gebruik van de eigen woning slechts onder bijzondere omstandigheden nog een voorlopige voorziening kan worden getroffen. Daarbij dient acht geslagen te worden op het uitgangspunt dat de in art. 822, eerste lid, onderdeel a, Rv en art. 1:165 lid 1 BW bedoelde maatregelen geen verdere strekking hebben dan te voorzien in de moeilijkheden welke een echtscheidingsprocedure kan meebrengen in verband met de huisvesting van de echtgenoten; zij beïnvloeden de rechten van de echtgenoten niet verder dan het doel van de maatregelen meebrengt.
De rechtbank oordeelt dat in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan ten aanzien van het voorlopige gebruik van de eigen woning een voorlopige voorziening kan worden getroffen. De rechtbank heeft het in de echtscheidingsprocedure immers raadzaam geacht de beslissing omtrent het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan te houden totdat de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank van advies heeft voorzien over de toevertrouwing van de kinderen, en partijen, met het oog op de verzorging van de kinderen, afspraken hebben gemaakt over het gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank acht het in strijd met de strekking van artikel 822 Rv wanneer thans geen voorlopige voorziening tot het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning kan worden getroffen. Er zou dan immers een leemte ontstaan tussen het moment waarop de echtscheiding is ingeschreven en het moment waarop op het aangehouden verzoek tot het voortgezet gebruik van de woning wordt beslist. De rechtbank oordeelt derhalve dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat het voortgezet gebruik van de echtelijke woning is beperkt tot een periode van zes maanden nadat de echtscheiding in de registers is ingeschreven.
Het verzoek
De vrouw heeft aangevoerd dat de man in de woning afluisterapparatuur heeft geplaatst en dat zij op grond daarvan geen basis meer aanwezig acht voor het gezamenlijk gebruik van de woning. De man heeft beaamd dat hij, in de vorm van een babyfoon, de vrouw in de woning heeft afgeluisterd. Hij voert aan dat hij dat heeft gedaan omdat hij zich zorgen maakt over het welzijn van de kinderen. De man heeft toegezegd dat hij voortaan de privacy van de vrouw volledig zal respecteren. De man heeft verder naar voren gebracht dat hij er ernstige bezwaren tegen heeft dat de nieuwe partner van de vrouw regelmatig in de echtelijke woning verblijft.
De rechtbank oordeelt dat beide partijen nog steeds een te respecteren belang hebben bij het gebruik van de echtelijke woning, nu de voorlopige zorg- en omgangsregeling, behoudens het gebruik van de woning, in feite niet ter discussie staat tussen partijen. Van de man mag daarbij verwacht worden dat hij zich aan zijn toezegging houdt dat hij de privacy van de vrouw en de kinderen volledig respecteert en dat hij zich in het vervolg onthoudt van inbreuken op die privacy. Van de vrouw mag verwacht worden dat zij zich, gezien de bij de man levende ernstige bezwaren en de slechte communicatie tussen partijen, terughoudend opstelt bij het ontvangen van haar nieuwe partner in de echtelijke woning, te meer nu de vrouw niet aannemelijk heeft weten te maken dat voor het verblijf van haar partner in de woning een absolute noodzaak bestaat en gebleken is dat de aanwezigheid van de partner tot een verslechtering van de onderlinge verstandhouding tussen partijen leidt.
De rechtbank acht het raadzaam om de beslissing op het verzoek van de vrouw aan te houden en wel pro forma tot de datum waarop de bodemzaak vanwege het onderzoek van de Raad is aangehouden, teneinde partijen de gelegenheid te geven, met inachtneming van het bovenstaande, de voorlopige zorg- en omgangsregeling te continueren. De procureurs van partijen dienen de rechtbank uiterlijk voor na te melden termijn te berichten of voortzetting van de behandeling van het verzoek tot het gebruik van de woning in deze procedure of de echtscheidingsprocedure nog nodig is, zulks mede gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen omtrent de duur van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning heeft overwogen en de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers.
De beslissing
De rechtbank:
houdt iedere verdere beslissing PRO FORMA aan tot 17 januari 2003 ter fine als hiervoor overwogen;
verzoekt de procureurs van partijen de rechtbank uiterlijk 10 januari 2003 te berichten of voortzetting van de behandeling noodzakelijk is.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.P. van Gelder,en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2002, in aanwezigheid van de griffier.