ECLI:NL:RBSHE:2002:AI0691

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
75862
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.W.P. van Gelder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het ouderlijk gezag over minderjarigen in het belang van continuïteit en hechting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 28 februari 2002 uitspraak gedaan over de ontheffing van het ouderlijk gezag van een moeder en haar stiefvader over de minderjarigen [D] en [Z]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze ontheffing, omdat de minderjarigen al geruime tijd in een pleeggezin verbleven en er geen vertrouwen was gegroeid tussen hen en hun moeder. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 18 februari 2002, waarbij de moeder en stiefvader niet verschenen, maar de Raad en de pleegouders wel aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 1991 onder toezicht staan en sinds 1991 in hetzelfde pleeggezin wonen, met uitzondering van een korte periode. De Raad heeft aangegeven dat de continuïteit van de opvoedingssituatie in het pleeggezin gewaarborgd moet worden, omdat de minderjarigen zich daar veilig voelen en gehecht zijn aan hun pleegouders. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de voorwaarden voor ontheffing van het ouderlijk gezag zijn vervuld, zoals vastgelegd in artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek. De minderjarigen hebben zelf aangegeven dat zij instemmen met de ontheffing.

De rechtbank heeft de Stichting Jeugdzorg [K] benoemd tot voogdes over de minderjarigen en de moeder en stiefvader veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording aan de benoemde voogdes. De rechtbank heeft benadrukt dat de ontheffing geen invloed heeft op de bestaande bezoekregeling, maar dat de moeder zelf verantwoordelijk is voor het maken van afspraken hierover. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontheffing onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden. Deze uitspraak is gedaan in het belang van de minderjarigen, om hen duidelijkheid en zekerheid te bieden over hun verblijfplaats en toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
Uitspraak: 28 februari 2002
Beschikking betreffende ontheffing van het ouderlijk gezag van:
[naam moeder],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen de moeder,
en
[naam stiefv[achternaam],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen stiefvader,
1. De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
- het verzoekschrift (met bijlagen) van de Raad voor de Kinderbescherming, ingekomen ter griffie op 31 december 2001;
- een tweetal brieven van de minderjarige [ D ] en [ Z ], welke zijn ingekomen ter griffie op 19 februari 2002.
De zaak is ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld op 18 februari 2002.
Verschenen zijn mevrouw [ X ], mevrouw [ Y ] namens de Raad voor de Kinderbescherming, alsmede de heer [ W ] namens de Stichting[K]]
De heer [achternaam stiefvader], alsmede de minderjarige [ D ] en [ Z ] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2. Het verzoek
De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de moeder en stiefvader te ontheffen van het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
[ D ] [achternaam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
en
[ Z ] [achternaam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
3. De feiten
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de minderjarige uit. De huidige echtgenoot van moeder, [naam vd stiefvader], heeft de minderjarigen [in 1996] erkend en bij het huwelijk tussen moeder en [naam vd stiefvader] te [plaats huwelijksvoltrekking, datum huwelijksvoltrekking, gewettigd]
Uit de stukken blijkt dat de minderjarigen met ingang van [sinds 1991] onder toezicht zijn gesteld van een gezinsvoogdij instelling. De maatregel is laatstelijk verlengd met ingang van [2001] voor de duur van een jaar.
[ D ] en [ Z ] zijn sinds [1991] uit huis geplaatst, thans krachtens een maatregel tot uithuisplaatsing die laatstelijk is verlengd tot [eind 2002].
In de periode [B tot C], zijn [ D ] en [ Z ] door een procedurefout bij het Gerechtshof bij moeder thuisgeplaatst geweest. Met uitzondering van deze periode bij moeder hebben [ D ] en [ Z ] sinds [1991] in hetzelfde pleeggezin verbleven.
[ D ] en [ Z ] kunnen contacten met moeder hebben volgens een door de Stichting vastgestelde bezoekregeling, waartoe moeder zelf de afspraken dient te maken.
4. De beoordeling
De Raad voor de Kinderbescherming voert bij zijn verzoek aan dat [ D ] en [ Z ] inmiddels, behoudens voormelde korte onderbreking welke niet in het belang was van de kinderen, sinds 10 jaar onafgebroken in pleeggezin [-- A--] verblijven. Voor hen is dit hun "thuis". [ D ] en [ Z ] zijn zich gaan hechten aan hun pleegouders, bij wie ze zich veilig voelen. Ze zijn zich ook [-- A--] gaan noemen en wensen ook officieel [-- A--] te mogen heten en niet meer bang te hoeven zijn dat ze daar weg moeten
Uit het onderzoek is verder gebleken dat de Stichting serieuze pogingen heeft gedaan om de relatie van moeder met de kinderen te herstellen. Er heeft echter hoe dan ook geen vertrouwen kunnen groeien van de kinderen in moeder. Daarbij speelt onder meer een rol dat moeder, zonder de kinderen er in te kennen, hen heeft laten wettigen en erkennen door haar huidige echtgenoot. Voorts heeft zij in 2001 in 10 maanden tijd slechts drie keer van haar bezoekmogelijkheid gebruik gemaakt.
De continuïteit van de opvoedingssituatie dient gewaarborgd te worden. De hechtingsrelatie van de minderjarigen met hun pleegouders en wonen bij hun pleegouders wordt permanent bedreigd als de weg naar huis steeds open wordt gehouden. Er moet thans elk jaar weer worden bezien of de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing moet worden verlengd. Zeker nu [ D ] en [ Z ] in de pubertijd zijn en hun toekomst en hun identiteitsontwikkeling meer is gaan spelen, nemen ook hun zorgen over een eventuele thuisplaatsing toe. Hiermee wordt in wezen de persoonlijkheidsontwikkeling van de minderjarigen op losse schroeven gezet. Zij kunnen hierdoor niet op de hen omringende volwassenen vertrouwen.
Verder bestaat het risico dat er bij hen een "gespleten loyaliteit" gaat ontstaan omdat ze jaarlijks moeten kiezen tussen hun ouders en de pleegouders.
Hoewel moeder en stiefvader formeel de opvoedingsverantwoordelijkheid dragen voor [ D ] een [ Z ], kunnen zij hieraan door de langdurige noodzakelijke pleeggezinplaatsing geen inhoud geven. Voor de ouders betekent dit jaar op jaar een confrontatie met hun eigen onmacht, een confrontatie met onduidelijkheden en valse hoop, terwijl ook de pleegouders in onzekerheid worden gelaten over het voortbestaan van de relatie met hun pleegkinderen.
De Raad is van mening dat vanuit de minderjarigen, nadat er duidelijkheid is over de gezagsrelatie, de mogelijkheid kan ontstaan op een beter contact met moeder, aangezien de angst uit het pleeggezin weg te moeten dan niet meer aan de orde is waardoor een emotionele band met moeder (en eventueel met stiefvader, met wie zij overigens tot op heden in het geheel nog geen contact hebben gehad) weer kans krijgt om op te bouwen. De kinderen hebben gelet op hun leeftijd vragen over de toekomst en hebben recht op een duidelijk antwoord. Moeder sluit momenteel niet aan bij de kinderen waardoor angst bij [ D ] en [ Z ] ontstaat over waar zij tot hun volwassenheid zullen opgroeien.
Moeder heeft aan de Raad en ook ter terechtzitting aangegeven dat zij en stiefvader het met de verzochte ontheffing niet eens is.
Indien moeder de ouderlijke macht zal verliezen, verliest ze voor haar gevoel tevens haar waardigheid. De kinderen zijn immers alles wat ze nog heeft. Voor haar gevoel wordt, door een ontheffing, alles van haar afgenomen wat nog van haarzelf is. Verder vragen zij zich af wat de meerwaarde van een eventuele verderstrekkende maatregel voor de kinderen is.
Moeder heeft ter terechtzitting tevens aangegeven dat ze aan [ D ] en [ Z ] heeft verteld geen stappen te zullen ondernemen, zodat de kinderen in het pleeggezin kunnen blijven. Pleegmoeder is pleegmoeder en moeder is en blijft moeder van de minderjarigen. Moeder geeft daarbij aan dat zij een goede verstandhouding met de pleegmoeder heeft.
Uit de brieven van de minderjarige [ D ] en [ Z ] blijkt dat zij instemmen met de ontheffing van het gezag van moeder en [naam vd stiefvader]. [ Z ] en [ D ] willen bij hun pleegouders blijven wonen.
De Stichting heeft ter terechtzitting nog aangegeven dat zij samen met moeder de inzet hadden om een relatie tussen moeder en de kinderen te creëren, hetgeen tot op heden helaas niet is gelukt.
Ter zitting heeft de Raad haar standpunt gehandhaafd en benadrukt dat ontheffing nodig is teneinde de minderjarigen de wetenschap te verschaffen dat zij in het pleeggezin kunnen blijven zodat er voor hen zekerheid en duidelijkheid komt. Wellicht dat deze ontheffing een opening is om de relatie tussen de minderjarigen en moeder te verbeteren. Nu moet elk jaar getoetst worden of [ D ] en [ Z ] mogen blijven, welke procedures een behoorlijke impact op de kinderen hebben. De Raad hoopt dat [ D ] zich niet verhardt in haar opstelling naar moeder toe, maar dat zij door de wetenschap dat ze tot ze volwassen is bij het pleeggezin kan blijven de stap kan maken om een relatie met haar moeder op te bouwen. Het is belangrijk voor de ontwikkeling van de minderjarigen dat moeder een rol blijft spelen in hun leven, maar niet als opvoeder.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting tot de conclusie gekomen dat in casu de voorwaarden voor een ontheffing zijn vervuld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de minderjarigen inmiddels gedurende een periode van 10 jaar (met een onderbreking van 6 maanden in [periode B - C]) in het pleeggezin verblijven, zij zich hebben gehecht aan de pleegouders en zich veilig voelen in het pleeggezin. Nu de minderjarigen door de elk jaar weer terugkerende procedures in onzekerheid verkeren over hun verblijf bij hun pleegouders, moet worden geconcludeerd dat de eerder getroffen maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer volstaan. Ook de juridische positie, waarbij het ouderlijk gezag (weliswaar beperkt) blijft doorlopen sluit al jaren in het geheel niet meer aan bij de feitelijke situatie, waarbij de ouderrol geheel is overgenomen door de pleegouders met op de achtergrond de gezinsvoogd.
Uitgaande van het voorgaande acht de rechtbank het derhalve in het belang van de minderjarige [ D ] en [ Z ] dat hen de vereiste duidelijkheid en zekerheid wordt geboden betreffende hun verblijfplaats, nu het toekomstperspectief van de minderjarigen niet bij moeder en stiefvader ligt. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank het beste worden bereikt door het uitspreken van de maatregel van ontheffing uit het ouderlijke gezag van moeder en stiefvader. Enig perspectief op terugplaatsing bij moeder en stiefvader ontbreekt, zelfs op de lange termijn, ten enen male, te meer nu zelfs ondanks een behoorlijke investering van de stichting en ondanks een afgesproken bezoekregeling tussen de minderjarigen en moeder geen vorm van hechting of vertrouwen bij de kinderen in moeder is gegroeid maar er zelfs sprake is van enige verharding. Er is al jaren sprake van een impasse welke maar niet doorbroken kan worden en er kan geen concrete inhoud worden gegeven aan de doelstelling van artikel 1:257 lid 2 BW. Desondanks is de ondertoezichtstelling wel al die jaren blijven doorlopen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient aan het belang van [ D ] en [ Z ] bij continuïteit van de opvoedingssituatie in het pleeggezin en een ongestoord hechtingsproces met de pleegouders een zwaarwegende betekenis te worden toegekend. Duidelijkheid in de gezinssituatie, over het opvoedingsperspectief, evenals een ongestoorde hechting in het pleeggezin, is een recht van de minderjarigen dat tevens voortvloeit uit artikel 3 eerste lid en artikel 20 IVRK, inhoudende dat aan het kind dat blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort moet missen, recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege toekent. Door het uitspreken van de ontheffing werkt aan die duidelijkheid mee dat er een einde komt aan de feitelijk al te lange voortduring van de onzekerheid over het toekomstperspectief welke onzekerheid nog eens versterkt wordt door de jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
Aan die belangen en rechten van [ D ] en [ Z ] komt naar het oordeel van de rechtbank een zwaarder gewicht toe dan aan het belang en de rechten van de moeder en stiefvader. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat ontheffing geen onherroepelijk karakter heeft, nu herstel mogelijk is mits er een situatie is waarbij de rechtbank overtuigd is om een minderjarige wederom aan zijn ontheven ouder toe te vertrouwen (artikel 1:277 lid 1 BW).
Nu de voorwaarden voor de ontheffing van moeder en stiefvader zijn vervuld (artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek) en het belang van de minderjarige [ D ] en [ Z ] zich daartegen niet verzet en het zelfs duidelijk in hun belang is, kan het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om moeder en stiefvader te ontheffen en de Stichting Jeugdzorg [K] als voogdes te benoemen worden toegewezen.
Wellicht dat nu de ontheffing wordt uitgesproken, vanuit de zekerheid die deze nieuwe situatie [ D ] en [ Z ] biedt, er alsnog een opening kan ontstaan om de relatie tussen de minderjarigen en moeder (en eventueel stiefvader) te verbeteren. In dat verband wil de rechtbank moeder en stiefvader er nogmaals op wijzen, zoals ook al ter zitting uitdrukkelijk is geschied, dat een uitgesproken ontheffing geen wijzigingen behoeft te betekenen in de al bestaande afspraken over de bezoekregeling van moeder met [ D ] en [ Z ]. Wel zal moeder dan zelf weer meer inhoud aan die bezoekregeling moeten gaan geven door afspraken voor de maandelijkse bezoekregeling te maken en gemaakte afspraken ook precies en correct na te komen.
Bij de stukken bevindt zich een verklaring van de Stichting Jeugdzorg [K] waarin deze zich bereid verklaart de voogdij over de minderjarigen te aanvaarden.
5. De beslissing
De rechtbank:
ontheft
[naam moeder],
en
[naam stiefv[achternaam],
van het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
[ D ] [achternaam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
en
[ Z ] [achternaam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
benoemt de Stichting Jeugdzorg [K], [unit K], tot voogdes over de minderjarigen;
veroordeelt de moeder en stiefvader tot het doen van rekening en verantwoording van het gevoerde bewind aan de benoemde voogdes;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.P. van Gelder, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2002 in aanwezigheid van de griffier.