RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Zaaknummer : 85814 / FA RK 02-3821
Uitspraak : 4 april 2003
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. C.J.M. Linssen,
[de man],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. J.A.J. Dappers,
advocaat mr. J.C. Hissink, te Tilburg
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vrouw en de man.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
– het verzoekschrift van de vrouw, ontvangen ter griffie op 19 september 2002;
– het verweerschrift van de man, tevens houdende een zelfstandig verzoek;
– het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoek van de man;
– de correspondentie, waaronder met name:
-de brief met bijlagen van de procureur van de vrouw, gedateerd 24 januari 2003;
-de brief met bijlagen van de advocaat van de man, gedateerd 6 februari 2003;
-de brief met bijlagen van de advocaat van de man, gedateerd 17 februari 2003;
-de brief met bijlagen van de procureur van de vrouw, gedateerd 18 februari 2003;
-de brief met bijlagen van de advocaat van de man, gedateerd 27 februari 2003;
-de brief van de procureur van de vrouw, gedateerd 27 februari 2003.
De zaak is behandeld ter zitting van [x .x.2003]. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. C.J.M. Linssen, en de man, bijgestaan door mr. J.C. Hissink. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, welk huwelijk [in 2002] is ontbonden door inschrijving van de beschikking echtscheiding van deze rechtbank van [x.x.2001] in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [naam kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
- [naam kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
over welke kinderen partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
Bij voornoemde beschikking van [x.x.2001] van deze rechtbank is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van ƒ 500,00 (€ 226,89) per maand per kind dient te betalen.
De vrouw verzoekt wijziging van de beschikking van [x.x.2001] voor wat betreft de daarbij vastgestelde kinderalimentatie. Daartoe stelt zij dat de behoefte van de kinderen beduidend hoger ligt dan de vastgestelde bijdrage gelet op het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk, welk inkomen meer dan € 3.500,00 per maand bedroeg. Zij stelt de behoefte op minimaal € 840,00 per kind per maand. De huidige bijdrage die de man betaalt is naar de mening van de vrouw onvoldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien.
Voorts verzoekt de vrouw vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud van € 5.000,00 bruto per maand. De vrouw stelt daaraan behoefte te hebben gelet op de lange duur van het huwelijk, de welstand tijdens het huwelijk en de (traditionele) rolverdeling tijdens het huwelijk. De vrouw heeft de volledige zorg voor de kinderen en de huishouding op zich genomen, waardoor de man zich volledig kon wijden aan zijn loopbaan. Voorts is de vrouw van mening dat zij thans niet in staat is om te voorzien in haar levensonderhoud wegens gebrek aan ervaring op de arbeidsmarkt en vanwege de impact die de echtscheiding op haar heeft gehad.
De man voert verweer. Hij stelt primair dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie, danwel dat dit verzoek moet worden afgewezen, omdat de vrouw voldoende gelegenheid heeft gehad om in de echtscheidingsprocedure verweer te voeren. Subsidiair betwist de man de door de vrouw gestelde behoefte. Hij is van mening dat de vrouw onvoldoende inzichtelijk maakt hoe zij tot die behoefte komt, alsmede dat van de vrouw verwacht mag worden dat door middel van het verwerven van inkomsten uit arbeid een bijdrage levert aan de behoefte van de kinderen, waartoe de man haar ook in staat acht.
Ten aanzien van de door de vrouw verzochte bijdrage in haar levensonderhoud stelt de man zich primair op het standpunt dat hij jegens de vrouw niet onderhoudsplichtig is geworden, nu het gedrag van de vrouw jegens hem als dermate ernstig en grievend moet worden beschouwd dat van hem niet kan worden gevergd dat hij voor de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud betaald. De man stelt daartoe dat de vrouw iedere grens heeft overschreden en zich op ernstige wijze onrechtmatig heeft gedragen, zodanig dat de Voorzieningenrechter in kort geding de vrouw een straat- en contactverbod heeft opgelegd. Zo de rechtbank mocht oordelen dat de man nog wel een onderhoudsplicht heeft jegens de vrouw, verzoekt hij deze plicht te matigen en in duur te beperken tot 27 maart 2003 zijnde een jaar na de echtscheiding.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de man een verklaring voor recht dat hij jegens de vrouw niet onderhoudsplichtig is geworden, danwel dat van hem niet gevergd kan worden dat hij voor de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud betaalt, subsidiair dat zijn onderhoudsverplichting wordt gematigd en in duur wordt beperkt, te meer daar de vrouw niet eerder een onderhoudsbijdrage heeft verzocht.
Subsidiair betwist de man de behoefte van de vrouw. Hij stelt daartoe dat de vrouw in staat moet worden geacht om als afgestudeerd psychologe volledig in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De vrouw heeft er zelf voor gekozen om thuis te blijven, hoewel de man haar altijd gestimuleerd heeft om te blijven werken. De vrouw heeft er blijk van gegeven dat zij na de echtscheiding in staat is geweest om zichzelf te onderhouden, zodat zij over voldoende middelen moet beschikken. Voorts betwist de man dat er gedurende het huwelijk sprake was van een zodanige welstand dat dit kan leiden tot een behoefte van € 5.000,00. De vrouw laat naar de mening van de man na dit te onderbouwen.
Tenslotte stelt de man dat aan een eventueel op te leggen onderhoudsbijdrage geen terugwerkende kracht mag worden verbonden nu de vrouw te lang gewacht heeft met het vragen van een onderhoudsbijdrage.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het zelfstandig verzoek van de man. Zij stelt dat een rechter ook bij latere uitspraak een bijdrage in levensonderhoud kan vaststellen en dat terugwerkende kracht daarbij niet uitgesloten is. Verder stelt de vrouw dat de onderhoudsplicht wordt geschapen door het huwelijk en dat aan het beëindigen of matigen van een onderhoudsverplichting hoge motiveringseisen worden gesteld.
ontvankelijkheid tav kinderalimentatie
Een rechterlijke uitspraak inzake levensonderhoud kan worden gewijzigd indien deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen, of indien deze van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Vaststaat dat de vrouw in de echtscheidingsprocedure geen verweer heeft gevoerd, alsmede dat de rechtbank bij de bepaling van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen, zoals blijkt uit de beschikking van [x.x.2001], de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man niet zelfstandig heeft beoordeeld. Alsdan ligt het op de weg van de vrouw aannemelijk te maken dat die uitspraak van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de vrouw gemotiveerd dat de behoefte van de kinderen hoger is dan ƒ 500,00 (€ 226,89) per maand per kind gelet op het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk. De vrouw kan derhalve worden ontvangen in haar verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie.
ontvankelijkheid tav partneralimentatie
Uit de tekst van artikel 1:157 BW volgt dat de rechtbank ook bij latere uitspraak een bijdrage in het levensonderhoud van één der echtgenoten kan vaststellen. Noch de tekst van artikel 1:157 BW, noch de wetsgeschiedenis van dat artikel stellen de eis dat de vordering tot een bijdrage in het levensonderhoud moet worden gedaan tegelijkertijd met de vordering tot echtscheiding of bij verweer tegen een vordering tot echtscheiding. Een dergelijke vordering kan ook later in een afzonderlijke procedure worden gedaan. Dit strookt tevens met het wettelijk stelsel dat ervan uitgaat dat de onderhoudsplicht ontstaat door het huwelijk, doch niet te niet wordt gedaan door het enkele feit van ontbinding van het huwelijk.
Ter zitting is door de vrouw aangevoerd dat de behoefte van de kinderen moet worden bepaald aan de hand van een inkomen van de man van ƒ 300.000,00 op jaarbasis. Indien de tabel "kosten kinderen" lineair wordt doorgetrokken is de behoefte van de kinderen € 827,50 per maand per kind. De man stelt dat de behoefte van de kinderen lager ligt en dat voornoemde tabel niet lineair mag worden doorgetrokken.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de man overgelegde draagkrachtberekening volgt een netto besteedbaar inkomen van de man van afgerond € 6.700,00 per maand. Voornoemde tabel kent een besteedbaar inkomen van ten hoogste € 3.500,00. De rechtbank is van oordeel dat de tabel bij hogere inkomens niet zonder meer lineair kan worden doorgetrokken. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat bij inkomens boven een bedrag van € 5.000,-- netto per maand, waarmee in dit geval correspondeert een behoefte van € 1.200,-- voor de beide kinderen tezamen, niet zonder meer vaststaat dat van het meerdere een bepaald percentage aan de kinderen wordt besteed. De vrouw heeft niet aannemelijk weten te maken dat de verzorging en opvoeding van de kinderen zodanige bijzondere kosten met zich meebrengt dat deze een bedrag van € 1.200,-- voor de beide kinderen tezamen te boven gaat.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de behoefte van de kinderen dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 600,-- per kind per maand.
onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw
Omwille van de duidelijkheid zal de rechtbank nu eerst de vraag behandelen of de man jegens de vrouw een onderhoudsplicht heeft, vanwege het gedrag van de vrouw jegens de man, en zo ja, of er reden is deze onderhoudsplicht te matigen en/of in duur te beperken.
Bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering in levensonderhoud moet worden toegekend en zo ja, tot welke bedrag, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden. Hieronder zijn ook te verstaan niet financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud vorderende echtgenoot. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verlangd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen.
Uit de door de man overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de vrouw de man, zijn huidige partner en de moeder van de man, vanaf het moment dat de man in [2001] de echtelijke woning heeft verlaten lastig heeft gevallen. Daarbij laat de vrouw geen enkel middel ongebruikt. De vrouw heeft de man regelmatig telefonisch lastig gevallen en daarbij ernstige bedreigingen jegens hem en zijn nieuwe partner geuit, zoals blijkt uit de door de man uitgewerkte voice-mail berichten. De vrouw heeft daarbij onder andere de volgende uitlatingen gedaan, hetgeen zij ter zitting ook heeft erkend:
De volgende keer dat zij meer dan een meter in mijn buurt komt - en die keer komt - dan ram ik haar godver met haar hersens tegen de grond. De eerste keer dat jij in de buurt komt, zal ik godverdomme tegen jouw zak trappen. (….) Ik pak jullie allebei. (…) Ik schop godverdomme je ballen plat. Het is een belofte [voornaam man] en die hoer heb ik ook te pakken binnenkort.
Ik zweer dat ik haar te grazen neem. Is het [adres, ] [voornaam man]? Die hoer gaat met haar kop tegen de muur. (…) Ik krijg godverdomme dat kutwijf te pakken.
Ik zal jullie nooit met rust laten. (…) Ik pak jullie allebei. (…) Wat er ook gebeurt jullie zal ik nooit met rust laten. Ik wacht alleen de tijd af. Pas op, ik pak jullie.
Ik wil je met plezier afmaken om alle ellende die je mij aangedaan hebt.
Jullie zijn uitschot. Jullie verdienen geen plek in de maatschappij. Het is dus waar [voornaam man]. Jullie verdienen het leven niet. Ik maak jullie af. Ik zweer het. Er zal een verschrikkelijk ongeluk gebeuren. Jij, die hoer en je kind, viezerik.
Ik maak jullie af. Jij komt terug maar haar zal ik nooit met rust laten. (…) Ik laat haar verdwijnen…uit dit leven… Ik doe haar en haar kinderen iets aan.
De rechtbank acht van belang dat de herhaalde bedreigingen met de dood op de manier zoals de vrouw die heeft verwoord niet tijdens een gesprek waarbij de gemoederen hoog waren opgelopen zijn geuit, doch wekenlang op de voicemail van de man zijn ingesproken.
Verder blijkt uit de door de man overgelegde stukken, met name uit de op schrift gestelde verklaringen van het personeel van het bedrijf en de overgelegde e-mails, dat de vrouw enkele malen de man bij zijn werkgever heeft lastig gevallen en daarbij in en rond het pand van de werkgever de man en zijn nieuwe vriendin in een kwaad daglicht heeft gesteld. De man heeft van deze feiten aangiften gedaan bij de politie. Een onderzoek loopt nog. Voorts heeft de man in kort geding een verbod geëist jegens de vrouw met betrekking tot voormelde gedragingen, hetgeen door de Voorzieningenrechter van deze rechtbank is toegewezen. Tengevolge van de vele bedreigingen heeft de man een schuiladres moeten zoeken.
De vrouw ontkent slechts het schrijven van een aantal brieven. Uit de overgelegde uitspraak in kort geding alsook uit hetgeen de vrouw ter zitting heeft verklaard blijkt dat zij de hierboven genoemde gedragingen niet ontkent, zodat vast staat dat deze hebben plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen jegens de man in ernstige mate grievend, kwetsend en bedreigend. Het feit dat de vrouw de echtscheiding niet kan verwerken is daarbij niet van belang. De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk dat de gedragingen van de vrouw op de man en zijn naaste omgeving een diepe indruk hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve van de man in redelijkheid niet worden gevergd dat hij gehouden is om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen.
De stelling van de vrouw dat de gedragingen na september 2002 niet meer hebben plaatsgevonden, kan aan de ernst en de impact van de gedragingen niet af doen. Immers het gaat erom of grievende gedragingen hebben plaatsgevonden, waardoor van de man niet gevergd kan worden dat hij een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw voldoet. Niet van belang is of deze gedragingen nog steeds plaatsvinden of dat de vrouw daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Overigens blijkt, en is door de vrouw niet ontkend, dat zij ook in oktober 2002 wederom contact met het bedrijf van de man heeft gezocht.
Gelet op de structurele aard, het karakter en inhoud van het gedrag van de vrouw jegens de man ziet de rechtbank geen aanleiding de onderhoudsplicht van de man slechts te matigen of voor beperkte duur toe te kennen. Analoge toepassing van artikel 1:399 BW, waardoor volgens de vrouw kan worden aangenomen dat door de gedragingen van de vrouw de onderhoudsplicht tijdelijk is vervallen en nu weer is herleefd doordat de vrouw haar gedrag heeft verbeterd, wordt door de rechtbank afgewezen. De wetgever heeft uitdrukkelijk bepaald dat artikel 1:399 BW, alsook verscheidene andere artikelen uit titel 17 van boek 1 BW, uitsluitend gelden tussen bloed- en aanverwanten waarvan hier geen sprake is.
Tenslotte kan naar het oordeel van de rechtbank ook de duur van het huwelijk, de welstand van partijen en de gestelde traditionele rolverdeling binnen het huwelijk niet afdoen aan het ernstig grievende en ingrijpende karakter van de gedragingen van de vrouw. Door deze omstandigheden wordt het karakter van de gedragingen niet opgeheven.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de door de man gevorderde verklaring voor recht dat hij geen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw verschuldigd is zal worden toegewezen, alsmede dat de rechtbank verder niet zal ingaan op de behoefte van de vrouw en op de draagkracht van de man voor zover betrekking hebbend op de partneralimentatie.
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de navolgende financiële gegevens. Voor zover die gegevens tussen partijen niet vaststaan zal de rechtbank hierop gemotiveerd ingaan.
inkomen
De rechtbank neemt tot uitgangspunt het bruto salaris van de man zoals blijkt uit de overgelegde loonstrook van januari 2003, welk salaris € 10.523,00 per maand bedraagt, nog te vermeerderen met vakantietoeslag en te verminderen met de inhoudingen zoals blijkend uit voormelde salarisspecificatie.
De man heeft gesteld dat hem ontslag is aangezegd. Nu hij echter van mening is dat dit vooralsnog geen consequenties hoeft te hebben voor zijn draagkracht en hij er, blijkens zijn mededelingen daaromtrent ter zitting, van uitgaat dat dit geen aanmerkelijke inkomensdaling te weeg zal brengen, behoeft de rechtbank deze stelling van de man niet nader te worden besproken.
ABW-normbedrag
Het Abw-normbedrag voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, doch inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud.
woonlasten
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man een maandelijkse huurlast heeft van € 1.475,00. De man heeft gesteld samen te wonen met een partner die eigen inkomsten heeft, waardoor deze lasten kunnen worden gedeeld. De rechtbank zal derhalve rekening houden met een huurlast van € 737,50. Gelet op het besteedbaar inkomen van de man is deze huurlast niet onredelijk hoog.
Voorts voldoet de man de maandelijkse lasten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning. Partijen zijn het er over eens dat de woning tot 1 maart 2003 fiscaal gezien in box 1 valt, daarna in box 3. Partijen hebben nog geen overeenstemming bereikt omtrent de vraag wie van hen, fiscaal gezien, na 1 maart 2003 de lasten van de echtelijke woning zal dienen te dragen. Nu de man evenwel in beide gevallen, derhalve zowel wanneer hijzelf als wanneer de vrouw deze lasten voor haar rekening neemt, in staat is tot betaling van de in het dictum genoemde alimentatiebedragen kan dit in het midden blijven.
Tussen partijen is in geschil of een premie van € 131,44 per maand die de man betaald wegens een door hem gesloten overeenkomst van pandgeving betrekking heeft op de echtelijke woning. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de overgelegde akte van verpanding niet dat deze premie samenhangt met de echtelijke woning, zodat de rechtbank met voornoemde premie geen rekening zal houden.
Aldus neemt de rechtbank de navolgende lasten met betrekking tot de echtelijke woning in aanmerking:
-hypotheekrente € 1.668,00 per maand;
-premie levensverzekering: € 374,00 per maand;
-eigenaarslastenforfait: € 95,00 per maand.
ziektekosten
De premie ziektekostenverzekering van € 179,00 per maand is niet in geschil, zodat daarmee rekening kan worden gehouden.
De rechtbank houdt tevens rekening met de bijdrage ziektekostenverzekering die de man van zijn werkgever ontvangt.
kosten omgangsregeling
De kosten omgangsregeling van € 50,00 per maand zijn niet in geschil, zodat daarmee rekening kan worden gehouden.
fiscale aspecten
De rechtbank houdt rekening met de navolgende fiscale aspecten:
-de algemene heffingskorting;
-de arbeidskorting;
-een huurwaardeforfait van € 2.243,00 tot 1 maart 2003;
-het fiscaal voordeel wegens het betalen van een onderhoudsbijsdrage.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de man in staat om de hierna vermelde alimentatie te betalen.
Nu de man eerst vanaf de datum indiening verzoekschrift rekening hoefde te houden met een wijziging van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen is de rechtbank van oordeel dat de datum van indiening van het verzoekschrift als ingangsdatum dient te gelden voor de gewijzigde onderhoudsbijdrage.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van [x.x.2001] voor wat betreft de daarbij vastgestelde kinderalimentatie en bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [naam kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
- [naam kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
met ingang van 19 september 2002 nader op € 600,00 (zeshonderd euro) per kind per maand, voor wat de niet verschenen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verstrekt, met bepaling dat eventuele kosten van tenuitvoerlegging van deze beslissing voor rekening van de man komen voor het geval deze door hem veroorzaakt worden;
verklaart voor recht dat van de man, wegens de gedragingen van de vrouw jegens de man, in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw voldoet;
verklaart de beslissing met betrekking tot de kinderalimentatie (behoudens ten aanzien van de eventuele executiekosten) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer verzochte;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Hettinga, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2003 in aanwezigheid van de griffier.