ECLI:NL:RBSHE:2003:AF8052

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
84586 FA RK 02-3339
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.W.J. de Ruiter-Phaff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie in een echtscheidingszaak met betrekking tot de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 1 april 2003 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de alimentatie door de vrouw, die verzoekt om een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw en de man zijn in 1998 gescheiden, en de vrouw stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat de man sinds zijn verhuizing in 2001 niet meer in staat is om de zorgafspraken na te komen zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant. De vrouw vraagt om een bijdrage van € 375,00 per maand per kind, terwijl de man betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en stelt dat de afspraken in het convenant niet gewijzigd kunnen worden.

De rechtbank overweegt dat bij het vaststellen van de onderhoudsverplichting rekening moet worden gehouden met de financiële situatie van beide ouders en de behoeften van de kinderen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de man in staat is om een bijdrage van € 142,50 per maand per kind te betalen, rekening houdend met zijn draagkracht en de kosten van verzorging en opvoeding. De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw voor een hogere bijdrage af en compenseert de proceskosten tussen partijen.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie vastgesteld op 8 augustus 2002, de datum waarop het verzoekschrift door de vrouw is ingediend. De rechtbank benadrukt dat de wijziging van de alimentatie niet in strijd is met het echtscheidingsconvenant, aangezien partijen niet hebben uitgesloten dat het convenant gewijzigd kan worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
BESCHIKKING
Zaaknummer : 84586 / FA RK 02-3339
Uitspraak : 1 april 2003
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. G.L. Brokking-van Alphen,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. J.J. Brosius, te Goes,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vrouw en de man.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
-het verzoekschrift van de vrouw, ontvangen ter griffie op 8 augustus 2002;
-het aanvullend verzoekschrift van de vrouw, ontvangen ter griffie op 23 september 2002;
-het verweerschrift van de man;
-de reactie op het verweerschrift, tevens akte overlegging producties, van de vrouw;
-de correspondentie, waaronder met name:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man, gedateerd 16 januari 2003;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man, gedateerd 17 januari 2003;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man, gedateerd 31 januari 2003;
- de brief met bijlagen van de procureur van de vrouw, gedateerd 6 februari 2003;
- de ter zitting overgelegde stukken.
De zaak is behandeld ter zitting van [x - x -] 2003. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. G.L. Brokking-van Alphen, en de man, bijgestaan door mr. J.J. Brosius. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De feiten
Partijen zijn gehuwd geweest, welk huwelijk op [in 1998] is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [1998] in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende nog minderjarige kinderen geboren:
-[naam kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
-[naam kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over deze kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
Bij voornoemde beschikking van [1998] is, overeenkomstig hetgeen in het echtscheidingsconvenant tussen partijen was afgesproken, door deze rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van
ƒ 250,00 per maand per kind dient te betalen.
In het echtscheidingsconvenant hebben partijen tevens de afspraak gemaakt dat zij de verzorging en opvoeding van de kinderen gezamenlijk delen, waarbij de man gedurende twee werkdagen of vier dagdelen per week, doch in elk geval tijdens de vier werkdagen van de vrouw, de dagelijkse verzorging van de kinderen voor zijn rekening neemt.
Het geschil
De vrouw verzoekt wijziging van de beschikking van [1998] voor wat betreft de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Zij stelt daartoe dat er sprake is van wijziging van omstandigheden. De man is met ingang van [X 2001] naar [woonplaats] verhuisd, waardoor het voor hem niet meer mogelijk was uitvoering te geven aan de zorgafspraken zoals overeengekomen en vastgelegd in het echtscheidingsconvenant. Nu de vrouw momenteel het overgrote deel van de verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening neemt, stelt zij behoefte te hebben aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 375,00 per maand per kind.
De man stelt dat de afspraken die door partijen zijn gemaakt en vastgelegd in het echtscheidingsconvenant niet gewijzigd kunnen worden nu, partijen ontbinding van het convenant hebben uitgesloten. Voorts ontkent de man dat de vrouw het overgrote deel van de verzorging en opvoeding voor haar rekening neemt. Hij stelt dat hij na zijn verhuizing naar [woonplaats] met de vrouw heeft geprobeerd te overleggen over de tijden waarop hij de kinderen bij zich kan hebben ter compensatie van de weggevallen dagdelen. De man is van mening dat de vrouw dit overleg stelselmatig heeft geblokkeerd en dat hij niet in de gelegenheid wordt gesteld de kinderen gedurende twee dagdelen per week bij zich te hebben. Naar zijn mening is er derhalve geen sprake van een wijziging van omstandigheden.
Tot slot betwist de man de door de vrouw gestelde behoefte van € 375,00 per maand per kind. Hij stelt in dit kader dat de financiële positie van beide partijen in ogenschouw moet worden genomen nu van de vrouw verwacht kan worden dat zij een bijdrage levert in het aandeel van de kosten van de kinderen.
De man is van mening dat er sprake is van samenleven van de vrouw met haar nieuwe partner als ware zij gehuwd, waardoor de nieuwe partner van de vrouw als stiefouder kan worden beschouwd en uit dien hoofde op de voet van artikel 1:395 BW onderhoudsplichtig is. Dit artikel bepaald dat de stiefouder alleen verplicht is gedurende een huwelijk of geregistreerd partnerschap levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende minderjarige kinderen van zijn partner. Volgens de man maakt de wet hier een verboden onderscheid in de zin van artikel 8 juncto 14 EVRM, nu tussen de nieuwe partner van de vrouw en de kinderen family life bestaat in de zin van artikel 8 EVRM en ook materiële belangen, zoals onderhoudsplichten, binnen het bereik van dat artikel vallen.
Tenslotte stelt de man dat hij zelf ook een nieuwe partner heeft met wie hij samen twee kinderen heeft, zodat er rekening mee dient te worden gehouden dat hij ook voor die kinderen onderhoudsplichtig is.
De beoordeling
Ontvankelijkheid
De man en de vrouw stellen beiden een wijziging in hun persoonlijke omstandigheden ten opzichte van de uitgangspunten waaronder de oorspronkelijke kinderalimentatie is vastgesteld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de geldende kinderalimentatie opnieuw moet worden beoordeeld. Daarbij verwerpt de rechtbank het beroep van de man op het feit dat het echtscheidingsconvenant niet kan worden ontbonden. Ontbinding ziet op het te niet doen van hetgeen bij convenant is bepaald. Wijziging ziet op verandering van een eerder vastgelegde afspraak en is aldus beperkter van aard. Partijen hebben niet uitgesloten dat het convenant gewijzigd kan worden.
Behoefte
De vrouw stelt de behoefte van de kinderen op € 375,00 per maand per kind, gelet op het inkomen van partijen ten tijde van de echtscheiding. Ter zitting is de door de vrouw gestelde behoefte door de man betwist.
Uit de door partijen overgelegde loonstroken over de periode juni-augustus 1998 blijkt een totaal netto gezinsinkomen van afgerond ƒ 5.000,00 (€ 2.268,90). Voorts blijkt uit de overgelegde stukken dat het inkomen van beide partijen na echtscheiding is gestegen. De rechtbank neemt tot uitgangspunt het inkomen van partijen in 2001 zoals dat blijkt uit de overgelegde jaaropgaven, nu de vrouw wijziging verzoekt met ingang van september 2001.
Het fiscaal inkomen verminderd met de ingehouden loonheffing bedroeg voor de man in 2001 ƒ 49.304,00, en voor de vrouw ƒ 47.990,00. Hieruit volgt een totaal netto inkomen van partijen in 2001 van € 3.679,00 netto. De door de vrouw gestelde behoefte van de kinderen van € 375,00 per maand per kind is derhalve passend.
Onderhoudsplicht nieuwe partner van de vrouw
Ten aanzien van de door de man gestelde onderhoudsplicht van de nieuwe partner van de vrouw voor de kinderen overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 1:392 lid 1 BW juncto 1:395 BW is de stiefouder verplicht gedurende zijn huwelijk of zijn geregistreerd partnerschap levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende minderjarige kinderen van zijn echtgenoot of zijn geregistreerd partner. Blijkens de redactie van voornoemde artikelen is geen andere uitleg mogelijk dan dat de onderhoudsplicht ontstaat op het moment van huwelijk of op het moment dat een geregistreerd partnerschap is aangegaan en enkel en alleen voortduurt zolang er sprake is van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, alsook dat het moet gaan om kinderen die niet de eigen kinderen van de stiefouder zijn. Aldus heeft de wetgever voor wat de hier bedoelde onderhoudsplicht een onderscheid gemaakt tussen een partner die met de voormalige echtgenoot van de onderhoudsplichtige gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan en een partner die zulks niet is.
In dit kader is het door de man aangehaalde arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 13 juni 1979, NJ 1980/462, niet relevant. Dit arrest heeft immers betrekking op een onderscheid tussen een natuurlijk en een wettig kind en de kinderen van partijen gezamenlijk zijn noch natuurlijk, noch wettig kind van de nieuwe partner van de vrouw. Zodra daarvan wel sprake zou zijn, ontstaat een onderhoudsplicht uit andere hoofde.
Evenmin is relevant het door de man aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2001, RvdW 2001/140. Dit betrof de aanspraak van een kind op een onderhoudsbijdrage van een voormalig partner van de moeder die heeft ingestemd met een daad van verwekking. Hierbij was sprake van een homosexuele relatie tussen de moeder en haar partner, zodat die situatie betrekking heeft op artikel 1:394 BW. Ook deze situatie ziet derhalve niet op voormeld onderscheid.
Met de man is de rechtbank van oordeel dat materiële belangen, zoals onderhoudsverplichtingen, ook onder het begrip family life vallen. De vraag is of het onderscheid dat artikel 1:395 BW te weeg brengt in strijd is met dit begrip. De rechtbank beantwoordt deze vraag in ontkennende zin, nu het recht van de kinderen en de nieuwe partner van de vrouw op family life niet wordt geschonden door geen rekening te houden met de financiële situatie van de nieuwe partner van de vrouw. Het recht op family life wordt evenmin geschonden door aan de man een onderhoudsplicht op te leggen naar draagkracht. Tenslotte wordt het recht op family life niet geschonden door aan de stiefouder eerst een onderhoudsverplichting jegens de kinderen toe te kennen zodra zij tot zijn huishouden gaan behoren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever tot uitdrukking willen brengen dat de nieuwe partner van één der ouders eerst onderhoudsplichtig wordt jegens de kinderen van partijen indien er tussen die nieuwe partner en de ouder een wettelijke band wordt geschapen die verder gaat dan het enkele samenwonen als ware zij gehuwd. Dit onderscheid is gerechtvaardigd nu tussen een nieuwe partner en de kinderen van partijen anderszins geen enkele natuurlijke of wettelijke band bestaat dan dat zij tot het gezin behoren.
Gelet op het voorgaande en nu vast staat dat de vrouw en haar partner niet zijn gehuwd noch een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, is de rechtbank van oordeel dat de financiële situatie van de huidige partner van de vrouw bij het vaststellen van de onderhoudsverplichting van de man buiten beschouwing dient te blijven.
Draagkrachtvergelijking
De rechtbank zal ter bepaling van ieders aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een vergelijking van de financiële positie van partijen maken.
Draagkracht van de man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de navolgende financiële gegevens. Voor zover die gegevens tussen partijen niet vaststaan zal de rechtbank hierop gemotiveerd ingaan.
Inkomen
De rechtbank neemt tot uitgangspunt het cumulatief fiscaal loon van de man over 2002 van € 37.362,21 zoals blijkt uit de loonstrook van december 2002. Dit loon komt overeen met de jaaropgave 2002 en bevat alle bruto betalingen die de man in 2002 van zijn werkgever heeft ontvangen.
Normbedrag
Vaststaat dat de man een nieuwe partner heeft, dat deze partner eigen inkomsten heeft, en dat de man en de nieuwe partner samen twee kinderen hebben. Tussen partijen is in geschil welk ABW-normbedrag in aanmerking moet worden genomen. De vrouw stelt dat de man als alleenstaande moet worden beschouwd nu zijn partner in eigen levensonderhoud kan voorzien. De man betwist niet dat zijn nieuwe partner in eigen levensonderhoud kan voorzien, doch stelt dat hij als éénouder gezin moet worden beschouwd waarbij de maandelijkse lasten tussen hem en zijn partner naar rato moet worden verdeeld. Ter zitting heeft de man zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien de onderhoudsplichtige een nieuw gezin heeft gevormd, dient bij het vaststellen of wijzigen van zijn onderhoudsverplichting jegens kinderen uit een eerder huwelijk in beginsel rekening te worden gehouden met alle redelijke lasten en uitgaven die ten laste van de onderhoudsplichtige komen, welke lasten mede worden bepaald door het nieuwe gezinsverband. Echter het enkele bestaan van een nieuw gezinsverband is onvoldoende om van invloed te zijn op de onderhoudsbijdrage voor een kind uit een eerder huwelijk.
In casu is sprake van een nieuw gezinsverband van de man. Door de man is niet betwist dat zijn nieuwe partner in eigen levensonderhoud kan voorzien.
Algemeen geaccepteerd is het uitgangspunt dat ouders afhankelijk van hun inkomen bijdragen in de kosten van de kinderen die tot hun gezin behoren. Indien de man als alleenstaande zou worden beschouwd, wordt naar het oordeel van de rechtbank geen recht
aan dat uitgangspunt gedaan, aangezien dan verondersteld wordt dat de huidige partner van de man de normale kosten van de opvoeding en verzorging van de kinderen die de man en zijn nieuwe partner tezamen hebben geheel voldoet.
Nu de man en zijn huidige partner beide inkomsten hebben waarmee zij in eigen levensonderhoud kunnen voorzien, is de rechtbank van oordeel dat bij het bepalen van de draagkracht van de man uitgegaan moet worden van het gemiddelde van de alleenstaande norm en de éénouder norm en van het gemiddelde van de bij die normen behorende draagkrachtpercentages. Verder zal de rechtbank eventuele bijzondere kosten die betrekking hebben op de kinderen die tot het gezin van de man behoren bij helfte verdelen tussen de man en de nieuwe partner.
Maandelijkse lasten
*woonlasten
Uit de overgelegde stukken blijkt van de navolgende maandelijkse woonlasten:
-hypotheekrente € 603,30;
-premie levensverzekering € 159,33;
-eigenaarslastenforfait € 95,00;
De totale woonlasten per maand bedragen derhalve € 857,63. Nu de partner van de man in eigen levensonderhoud kan voorzien houdt de rechtbank rekening met de helft van de woonlasten, zijnde € 428,82. Dit brengt met zich mee dat tevens wordt uitgegaan van een fiscale aftrekbaarheid bij de man van de helft van de hypotheekrente, en dat rekening wordt gehouden met de helft van het eigenwoningforfait, zijnde € 343,00 per jaar.
De rechtbank is van oordeel dat rekening kan worden gehouden met de premie levensverzekering nu deze verzekering samenhangt met de hypotheek en uit de stukken voldoende blijkt dat deze verzekering bedoeld is als een risicoverzekering voor overlijden en arbeidsongeschiktheid van de hypotheekgever.
*ziektekosten
Uit de door de man overgelegde polis ziektekostenverzekering blijkt een maandelijkse premie van € 136,88. De rechtbank zal met deze premie rekening houden, verhoogd met het eigen risico van € 17,00 per maand en verminderd met de gemiddelde nominale premie van € 21,00 per maand.
Naar het oordeel van de rechtbank dient tevens rekening te worden gehouden met de helft van de ziektekosten die binnen het gezin voor de kinderen worden betaald, nu deze kinderen van de man en zijn nieuwe partner tezamen zijn. Uit de overgelegde polis 2003 blijkt dat de helft van de kosten € 54,06 bedraagt.
*kosten omgangsregeling
Tussen partijen is de hoogte van de kosten omgangsregeling in geschil. Naar aanleiding van het debat ter zitting is gebleken dat de man gemiddeld 10 dagen per maand omgang heeft met de kinderen, met inbegrip van de woensdagmiddag, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties. De man haalt en brengt de kinderen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgaande van 10 dagen omgang per maand bedragen de verblijfkosten € 1.200,00 per jaar. Dit bedrag moet gecorrigeerd worden nu er tevens omgang plaatsvindt gedurende de helft van de schoolvakanties. De totale schoolvakantie per jaar bedraagt 12 weken, zodat er gedurende effectief 9 maanden per jaar normale omgang plaatsvindt. Daarmee komen de verblijfskosten op € 900,00, te verhogen met de kosten van 42 dagen vakantie-omgang van totaal € 420,00. De totale verblijfskosten komen daarmee op € 1.320,00 per jaar.
De vervoerskosten berekent de rechtbank als volgt. Gelet op de momenten waarop omgang plaatsvindt gaat de rechtbank uit van 20 weekenden en 40 woensdagen. In een weekend rijdt de man tweemaal op en neer en op woensdagmiddag eenmaal. Dit brengt 80 reizen vice versa met zich mee. Gelet op de vakanties neemt de rechtbank 3 reizen vice versa in aanmerking nu het zal voorkomen dat een vakantieweek aansluit op een omgangsweekend. Bij een enkele reis van 145 kilometer, bedraagt het totaal aantal kilometers per jaar 23.200. De totale vervoerskosten komen daarmee op € 2.900,00 per jaar. Gelet op de totale verblijfs- en vervoerskosten per jaar houdt de rechtbank rekening met een bedrag aan omgangskosten van € 352,00 per maand.
De rechtbank merkt nog op dat indien de man zijn voornemen uitvoert om op woensdagmiddag geen omgang te hebben met de kinderen, de kosten omgangsregeling met € 137,00 per maand dalen.
*kosten kinderopvang
De gestelde kosten kinderopvang van € 418,00 zijn door de vrouw niet betwist. Gelet op het uitgangspunt dat de nieuwe partner van de man in eigen levensonderhoud kan voorzien houdt de rechtbank rekening met de helft van deze kosten, zijnde € 209,00.
*aflossing schulden
De man voert een maandelijkse aflossing op van € 53,87 wegens de aanschaf van een auto.
De man stelt deze auto nodig te hebben in verband met de omgangsregeling. De vrouw betwist dat met deze kosten rekening kan worden gehouden nu bij de omgangskosten al rekening is gehouden met de forfaitaire kosten voor het vervoer.
Voldoende staat vast dat de man noodzakelijk gebruik moet maken van een auto om de kinderen te halen en te brengen. Ook indien geen rekening zou worden gehouden met omgang op woensdagmiddag wordt jaarlijks een groot aantal kilometers gereden, zodat de keuze van de man voor een betrouwbare auto begrijpelijk is. Voorts blijkt uit de door de man overgelegde stukken dat de financieringsovereenkomst slechts is aangegaan voor ongeveer 1/5 deel van de aankoopprijs. De rechtbank is derhalve van oordeel dat met de aflossing rekening kan worden gehouden.
Fiscale aspecten
De rechtbank houdt rekening met de navolgende fiscale aspecten:
-de algemene heffingskorting;
-de arbeidskorting;
-fiscale aftrekbaarheid kinderopvang;
-de kinderkorting;
-het hiervoor genoemde deel van het eigenwoningforfait;
-het fiscaal voordeel wegens het betalen van een onderhoudsbijdrage.
Draagkracht van de vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van de navolgende financiële gegevens. Voor zover die gegevens tussen partijen niet vaststaan, zal de rechtbank hierop gemotiveerd ingaan.
Inkomen
De vrouw stelt dat haar inkomen drastisch zal verminderen wegens arbeidsongeschiktheid. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij nog steeds een inkomen heeft op basis van vier dagen per week. Door de vrouw wordt verder niet aangetoond in welke mate zij in de toekomst inkomsten zal verliezen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat uitgangspunt voor de draagkracht van de vrouw het cumulatief fiscaal inkomen over 2002 van € 33.025,05 dient te zijn, zoals dat blijkt uit de loonstrook van december 2002.
Normbedrag
Op grond van voornoemd inkomen is de rechtbank van oordeel dat de vrouw in staat moet worden geacht in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De rechtbank zal derhalve rekening houden met het Abw-normbedrag voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, doch inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud.
Maandelijkse lasten
*woonlasten
Uit de door de vrouw bij brief van 6 februari 2003 overgelegde stukken blijkt voldoende dat de vrouw 1/3 deel van de totale woonlasten voor haar rekening neemt, nu 1/3 deel van die lasten wordt toegerekend aan het bedrijf van de partner van de vrouw, zodat voor de vrouw en haar partner ieder 1/3 deel resteert.
Voorts blijkt uit de door de vrouw overgelegde stukken dat de WOZ-waarde van de woning die zij samen met haar nieuwe partner bewoont € 348.956,00 bedraagt. Het eigen woningforfait bedraagt derhalve per jaar € 2.790,00, waarvan € 930,00 aan de vrouw wordt toegerekend. Blijkens de aangifte IB 2001 is het aan de vrouw toe te rekenen deel van de hypotheekrente ƒ 15.000,00, omgerekend € 567,23 per maand.
De gestelde aflossing / premie levensverzekering van € 146,00 is niet betwist, zodat daarmee rekening kan worden gehouden.
*ziektekosten
Uit de overgelegde polis blijkt van een maandelijkse premie, inclusief de premie van beide kinderen, van € 223,13. Hierop strekt in mindering de gemiddelde nominale premie van € 21,00 per maand. Met de tegemoetkoming ziektekosten die de vrouw via haar werkgever ontvangt is reeds rekening gehouden bij het inkomen van de vrouw nu deze vergoeding is begrepen in het cumulatief fiscaal loon over 2002.
*kosten kinderopvang
De vrouw voert een bedrag op van € 100,00 voor kosten kinderopvang. Ter zitting is door haar verklaard dat deze kosten worden voldaan aan een particuliere oppas. Door de man is deze post verder niet betwist zodat daarmee rekening kan worden gehouden.
*bijzondere kosten
De vrouw voert een bedrag van € 146,00 per maand voor normale dagelijkse kosten van de kinderen. In het kader van een draagkrachtberekening en draagkrachtvergelijking kan met deze kosten geen rekening worden gehouden nu niet is gesteld noch gebleken dat deze kosten dermate bijzonder zijn dat deze niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm en de vrij te laten draagkrachtruimte..
*diverse verzekeringen
De vrouw voert een bedrag van € 20,00 per maand op voor diverse verzekeringen. De rechtbank houdt geen rekening met deze kosten nu daar deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan en als zodanig uit de bijstandsnorm en de vrij te laten draagkrachtruimte moeten worden bestreden.
Fiscale aspecten
De rechtbank houdt rekening met de navolgende fiscale aspecten:
-de algemene heffingskorting;
-de arbeidskorting;
-de combinatiekorting
-het voornoemde deel van het eigenwoningforfait dat aan de vrouw kan worden
toegerekend;.
Gelet op het voorgaande, gelet op de vastgestelde behoefte van de kinderen en na vergelijking van de draagkracht van de man en de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man in staat moet worden geacht om € 142,50 per maand per kind als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te betalen, met welk bedrag de grens van zijn draagkracht is bereikt.
Ingangsdatum
De vrouw verzoekt de wijziging van de onderhoudsbijdrage per 1 september 2001, omdat per die datum de wijziging van omstandigheden zich voordeed en de man op de hoogte was van de wens van de vrouw de onderhoudsbijdrage aan te passen.
De man stelt dat hij er op mocht vertrouwen dat, nu het convenant niet ontbonden kan worden, er geen wijziging van de alimentatie zou plaatsvinden en hij derhalve geen reservering heeft gemaakt. Voorts heeft hij ook na 1 september 2001 bijgedragen aan allerlei kosten voor de kinderen.
De rechtbank overweegt als volgt. In het algemeen staat het de rechter vrij de ingangsdatum van een onderhoudsbijdrage te bepalen. Het verzoekschrift van de vrouw tot wijziging van de onderhoudsbijdrage is op 8 augustus 2002 ter griffie van de rechtbank ontvangen. De door haar gewenste ingangsdatum heeft de vrouw eerst bij aanvullend verzoekschrift gedaan welk verzoekschrift op 21 september 2002 ter griffie van de rechtbank is ontvangen. Dit is meer dan een jaar nadat de door haar gestelde wijziging zich heeft voorgedaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de wijziging van de onderhoudsbijdrage zal ingaan per 8 augustus 2002.
Proceskosten
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van [1998], voor wat betreft de daarbij vastgestelde bijdrage, door de man te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
-[naam kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
-[naam kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] aldus,
dat deze bijdrage met ingang van 8 augustus 2002 nader wordt bepaald op € 141,50 (honderdéénenveertig euro en vijftig eurocent) per kind per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten en/of regeling ten behoeve van deze minderjarigen kan of zal worden verstrekt, met bepaling dat eventuele kosten van tenuitvoerlegging van deze beslissing voor rekening van de man komen voor zover deze door hem veroorzaakt worden;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer verzochte;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr.T.W.J. de Ruiter-Phaff, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2003 in aanwezigheid van de griffier.
conc:aw
coll:
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat)- hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a) door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
b) door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden. ?