ECLI:NL:RBSHE:2003:AF9420

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/459
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A.H. Schifferstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 26 mei 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen een besluit van verweerder, dat eiser hoofdelijk aansprakelijk stelde voor onbetaalde boetes en premies van een bedrijf. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de bekendmaking van het besluit onderzocht. Verweerder had het besluit op 8 november 2000 per aangetekende post verzonden naar het adres van eiser, maar deze brief werd retour gezonden met de mededeling 'vertrokken'. Verweerder heeft vervolgens geprobeerd het besluit naar een postbusadres te sturen, maar ook deze verzending mislukte. Pas op 8 januari 2001 werd het besluit op een ander adres van eiser verzonden, wat door de rechtbank als de juiste bekendmaking werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eerdere toezendingen niet als rechtsgeldig konden worden beschouwd, omdat verweerder op de hoogte was van de onbestelbaarheid van de brieven. Hierdoor was eiser niet tijdig op de hoogte van het besluit en kon hij niet tijdig bezwaar maken. De rechtbank heeft het besluit van verweerder vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 644,00. De uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van besluiten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
AWB 02/459
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. G.J.M. de Jager,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder,
gemachtigde P.R.H. Min.
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv).
Bij besluit van 8 november 2000 heeft verweerder eiser op grond van artikel 16d van de Coördinatiewet sociale verzekeringen hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het door [bedrijf] Beheer B.V, over de jaren 1996 tot en met 1998, onbetaald gelaten bedrag aan boete en premie. Het daartegen op 17 januari 2001 door eiser gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 30 januari 2002.
Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van 31 maart 2003, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is de gemachtigde van verweerder verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Aan de orde is de vraag of het besluit tot niet-ontvankelijkverklaring in rechte kan standhouden. Bij beantwoording van voormelde vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het primaire besluit van 8 november 2000 heeft verweerder op die datum per aangetekende post verzonden aan eiser op het adres [adres 1] te [plaats 1]. Dit adres was destijds als het adres van eiser opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie. Het besluit is door verweerder op 10 november 2000 retour ontvangen, met daarop als reden van onbestelbaarheid de vermelding “vertrokken”. Vervolgens heeft verweerder het primair besluit op 13 november 2000 per reguliere post naar het postbusadres, postbus […] te ’s-Hertogenbosch verzonden. Ook deze brief is retour ontvangen omdat, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, het een onjuist postbusadres betrof. Verweerder heeft daarover ter zitting verklaard dat het om een postbusnummer van vier cijfers zou moeten gaan en dat de curator het postbusnummer mogelijk heeft opgeheven.
Op 6 december 2000 heeft verweerder vervolgens een aanmaning tot betaling verzonden naar eisers officiële adres aan de [adres 1]. Op 2 januari 2001 heeft eiser in reactie daarop om afschriften van de eerdere brieven gevraagd. Eiser heeft in dit verband verklaard dat hij het adres [adres 1] te [plaats 1] af en toe nog bezocht om post op te halen.
Op 8 januari 2001 heeft verweerder het besluit van 8 november 2000 eiser toegezonden op het adres [woonadres] te [woonplaats], het adres dat eiser had vermeld in zijn brief van 2 januari 2001.
Verweerder is van mening dat het besluit van 8 november 2000 naar het officiële adres is gezonden en daarmee bekendgemaakt in de zin van artikel 3:41 van de Awb. Verweerder wist op dat moment niet en kon op dat moment niet weten dat dit niet eisers juiste adres was. Volgens verweerder heeft eiser niet voldaan aan de in artikel 66 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen verplichting zijn juiste adres aan de gemeente door te geven.
Eiser is van mening dat verweerder - nadat de brief retour was gekomen met de vermelding ”vertrokken” - gebruik had moeten maken van de in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb geboden mogelijkheid om het besluit op een andere geschikte wijze bekend te maken. Verder stelt eiser dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt wat zijn juiste adres destijds was, te weten [adres 2] te [plaats 2]. Tot slot is eiser van mening dat hij na ontvangst van het besluit alsnog zo spoedig als mogelijk bezwaar heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 3:40 van de Awb is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbende zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
De rechtbank is van oordeel dat de toezending van het primaire besluit op 8 november 2000 niet kan worden aangemerkt als bekendmaking in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Nu verweerder het poststuk na verzending op 8 november 2000 retour heeft ontvangen met daarop als reden van onbestelbaarheid de mededeling “vertrokken”, is het besluit toen niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Gelet op de retourzending was verweerder er immers van op de hoogte dat eiser niet meer op dat adres te [plaats 1] verbleef. Daaraan doet niet af dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting zijn adreswijziging door te geven. Ook het feit dat eiser af en toe controleerde of er nog post was aan de [adres 1] te [plaats 1], een camping, maakt het voorgaande niet anders. Nu de aangetekende brief retour is gekomen met de mededeling “vertrokken” kan er niet van worden uitgegaan dat eiser van de toezending van het besluit per 8 november 2000 op de hoogte is geweest. De rechtbank wijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 maart 2003, verkort weergegeven in AB Kort 2003/233.
Verweerder heeft vervolgens getracht het besluit aan eiser toe te zenden via het genoemde postbusadres. Nu verweerder daarop het besluit wederom retour heeft ontvangen, terwijl verweerder wist dat dit een onjuist postbusadres was, zoals ook namens verweerder ter zitting is meegedeeld, kan deze toezending naar het postbusadres evenmin als bekendmaking in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat zodanige bekendmaking van het besluit eerst op 8 januari 2001 heeft plaatsgevonden door toezending van het besluit aan eiser op het adres aan de [woonadres] te [woonplaats]. Dit betekent dat eiser met de brief van 17 januari 2001 tijdig bezwaar heeft gemaakt.
Verweerders besluit waarbij eisers bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding kan dan ook geen stand houden. Het besluit komt voor vernietiging wegens strijd met artikel 6:7 van de Awb in aanmerking. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
· 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
· 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
· waarde per punt € 322,00
· wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden, zodat beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A.A.H. Schifferstein als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.M.S. Broekmeulen-Requisizione als griffier op 26 mei 2003.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden: