RECHTBANK 'S HERTOGENBOSCH
Zaaknummer : 19560 / HA ZA 97-2769
Datum uitspraak : 9 juli 2003
Vonnis van de rechtbank 's Hertogenbosch, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[partij A],
wonende te [adres]
eiseres,
procureur mr. W.A. Braams,
[partij B],
wonende te [adres]
gedaagde,
procureur mr. H.E.J.M. van Stiphout,
als vervolg op het tussenvonnis d.d. 20 april 2001.
Het verdere verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de akte met depotnummer 97/2002, waaruit blijkt dat de deskundige het deskundigenbericht op 13 augustus 2002 ter griffie heeft gedeponeerd;
- de conclusie na deskundigenbericht van eiseres;
- de conclusie van antwoord na deskundigenbericht van gedaagde.
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De verdere beoordeling
2.1. Gedaagde heeft aangevoerd dat de deskundige mevr.drs. Bezemer hem niet in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het deskundigenbericht blijkt ook niet dat dit is gebeurd. De rechtbank zal daarom een aanvullend schriftelijk deskundigenbe¬richt bevelen opdat dit verzuim wordt hersteld. Van eiseres zal geen aanvullend voorschot op de kosten van de deskundige worden verlangd, nu zij met een toevoeging procedeert.
Schade terzake verlies arbeidsvermogen
2.2. Het aanvullende deskundigenbericht is alleen nodig in verband met de vordering tot vergoeding van immateriële schade. In r.o. 2.5 van het tussenvonnis d.d. 3 maart 2000 is immers al beslist dat gedaagde de daarnaast gevorderde schade terzake verlies arbeidsvermogen dient te vergoeden. Alleen de hóógte van die schade is nog aan de orde. De in r.o. 2.6 van het tussenvonnis gevraagde informatie is inmiddels verschaft. Eiseres heeft genoegzame bewijsstukken overgelegd van de hoogte van het inkomen dat zij vanaf 1 augustus 1999 volgens de CAO voor het ziekenhuiswezen als verpleegkundige zou hebben genoten en van de hoogte van het inkomen dat zij thans bij Accountantskantoor [C] geniet en in de toekomst zal genieten.
2.3. De stelling van gedaagde, dat eiseres ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bij [C] geldende “dertiende maand”, moet als niet onderbouwd worden verworpen. Uit de door eiseres overgelegde verklaring van [C] volgt ook niet dat bij eiseres recht heeft op een “dertiende maand”: het daarin genoemde jaarsalaris van ? 30.513, komt immers overeen met 12 bruto maandsalarissen van ? 2.354,40 plus 8% vakantietoeslag.
2.4. Met zijn stelling, dat dit jaarbedrag van ? 30.513, meer bedraagt dan in de zorgsector verdiend kon worden, miskent gedaagde dat dit een brutobedrag betreft. Het bruto maandsalaris van ? 2.354,40 bij [C] is lager dan het bruto maandsalaris van ? 2.615, (netto ? 1.936,69) dat eiseres in 2000 als verpleegkundige zou hebben genoten (zie het overgelegde overzicht van de inkomensschade voor het over 2000 gehanteerde netto salaris van een verpleegkundige en de overgelegde omrekeningen door RSW Accountants & Belastingadviseurs van de bruto CAO-salarissen naar nettobedragen).
2.5. De rechtbank verwerpt ook het verweer van gedaagde, dat eiseres bij goed functioneren als administratief medewerker meer kan verdienen dan een verpleegkundige. [C] is in haar opgave van de salarisontwikkeling over de komende vijf jaar uitgegaan van een jaarlijkse inkomensstijging van 4%, waarbij zij heeft opgemerkt dat de salarisontwikkeling onder andere afhankelijk is van de persoonlijke ontwikkeling van eiseres. Bij het begroten van schade als de onderhavige moet rekening worden gehouden met een redelijke verwachting over toekomstige ontwikkelingen. Het standpunt van gedaagde komt erop neer dat aangenomen moet worden dat eiseres zichzelf zodanig kan ontwikkelen dat zij voor promotie naar een beter betaalde functie in aanmerking komt. Die verwachting van gedaagde is echter niet gebaseerd op objectieve aanwijzingen, dat eiseres inderdaad de kwaliteiten bezit die voor promotie nodig zijn. Maar zelfs al zou er in redelijkheid vanuit mogen worden gegaan dat eiseres de kwaliteiten bezit om als administratief medewerkster hogerop te komen, dan nog betekenen diezelfde kwaliteiten dat eiseres ook in de gezondheidszorg promotie had kunnen maken. De rechtbank acht daarom de door eiseres gehanteerde uitgangspunten redelijk. Door haar vordering te beperken tot de periode van tien jaar heeft eiseres er genoegzaam rekening mee gehouden dat zij op de langere termijn als administratief medewerkster wellicht meer zal kunnen verdienen dan in de gezondheidszorg.
2.6. Tenslotte meent gedaagde dat het statistisch uitermate onwaarschijnlijk is dat gedaagde tot het jaar 2009 in de gezondheidszorg zou zijn blijven werken, omdat het een bekend probleem in de gezondheidszorg is dat vrouwen een opleiding volgen en na een beperkt aantal jaren werken kiezen voor het moederschap. Ook wat dit verweer betreft komt het aan op de redelijke verwachtingen voor de toekomst. De rechtbank ziet geen reden om uit te gaan van de verwachting van gedaagde dat eiseres voor 2009 volledig met werken zou zijn gestopt (of feitelijk zal stoppen) om haar tijd geheel aan de opvoeding en verzorging van haar eventuele kinderen te kunnen besteden. Bij de huidige generatie jonge ouders bestaat juist de groeiende tendens dat de moeder (fulltime of parttime) blijft werken en de beroepskeuze van eiseres is onvoldoende reden om aan te nemen dat eiseres niet tot die groep moderne moeders behoort maar tot de groep traditionele moeders die nog steeds volledig met werken stopt. Maar zelfs al zou eiseres wel tot die laatste groep behoren, dan nog is dat geen reden de door eiseres gevorderde schadevergoeding te beperken. Eiseres heeft haar schadevordering immers in duur beperkt tot het jaar 2009, in welk jaar zij de leeftijd van 29 jaar bereikt. Dat is geen ongebruikelijke leeftijd voor het krijgen van kinderen.
2.7. Op grond van het vorenstaande dient de door eiseres geleden en nog te lijden schade terzake verlies aan arbeidsvermogen te worden begroot op het gevorderde bedrag van ? 20.000, .
2.8. Omtrent het door gedaagde gedane beroep op matiging zal de rechtbank in het eindvonnis beslissen.
bepaalt dat de deskundige mevr.drs. W. Bezemer partijen en met name gedaagde - alsnog in de gelegenheid moet stellen om opmerkingen te maken en verzoeken te doen;
bepaalt dat de deskundige binnen twee maanden na dit vonnis een schriftelijk en met redenen omkleed aanvullend bericht uit zal brengen, waarin zij de inhoud van de ontvangen opmerkingen en ver¬zoeken vermeldt en aangeeft in hoe¬verre deze aanleiding geven om haar eerdere antwoorden te wijzigen dan wel aan te vullen;
bepaalt dat de griffier het vonnis en partijen hun volledige procesdossiers (in kopie) aan de deskundige zullen doen toekomen;
bepaalt dat de zaak wordt verwezen naar de “parkeerrol” totdat het deskundigenbericht ter griffie is ontvangen danwel één van partijen verzoekt de zaak voor een volgende proceshandeling op de rol te plaatsen;
bepaalt dat, na ontvangst van het aanvullende deskundigenbericht ter griffie, de zaak weer op de rol zal komen voor uitlating door partijen of zij aanstonds vonnis wensen, de zaak willen bepleiten, een nadere conclusie of akte willen nemen dan wel doorhaling wensen; indien, desgevraagd, gelegenheid gegeven wordt voor het nemen van een conclusie na aanvullend deskundigenbericht, zal eiseres daartoe als eerste in de gelegenheid worden gesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.G. Robers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.