ECLI:NL:RBSHE:2004:AO1811

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 02/3478 BSTPL
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de gemeente Oss om medewerking te verlenen aan principe-verzoek tot herbouw van een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch geoordeeld over de weigering van de gemeente Oss om medewerking te verlenen aan een principe-verzoek van eiser tot herbouw van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had eerder bij de gemeente verzocht om toestemming voor de herbouw van een woning op een perceel dat kadastraal bekend is. De gemeente weigerde dit verzoek, met als argument dat er geen toezegging was gedaan en dat de bouw in strijd was met het bestemmingsplan 'Schadewijk', dat de bestemming 'openbare weg' voor het betrokken perceel voorschrijft.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat de beslissing op een bezwaar geen opvatting van het bestuursorgaan over de gegrondheid van de bezwaren hoeft te bevatten. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de gemeente zijn bezwaar niet op inhoudelijke gronden ongegrond had moeten verklaren, maar op formele gronden niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank oordeelde dat eiser geen belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, omdat de ongegrondverklaring van zijn bezwaar impliceert dat deze geen aanleiding vormen voor herroeping van het besluit.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen aanleiding was voor herroeping van het besluit van de gemeente. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken op 6 januari 2004. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
AWB 02/3478 BSTPL
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[eiser], wonende te Oss, eiser,
gemachtigde mr. [gemachtigde], advocaat te Nijmegen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij brief van 28 mei 2002 heeft verweerder, gezien eisers brieven van 1 oktober 2001, 18 december 2001, 7 februari 2002 en 8 maart 2002, geweigerd medewerking te verlenen aan eisers principe-verzoek om "herbouw" van een woning op een perceel aan de [adres] te Oss, kadastraal bekend, [adres].
Hiertegen heeft eiser bij schrijven van 30 mei 2002 bezwaar gemaakt.
Op 28 augustus 2002 heeft in het kader van de bezwaarprocedure een hoorzitting plaatsgevonden voor de Commissie Bezwaarschriften van verweerders gemeente. Deze commissie heeft op 25 september 2002 advies uitgebracht aan verweerder.
Bij besluit van 6 november 2002 heeft verweerder - in overeenstemming met het advies van de Commissie - het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 november 2002, ingekomen ter griffie op 29 november 2002, beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij brief van 20 december 2002 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden.
Eiser heeft bij brief van 23 december 2002 de gronden van beroep aangevuld.
Bij brief van 11 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift aan de rechtbank doen toekomen.
De zaak is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 3 oktober 2003, waar eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. [gemachtigde] en mr. [gemachtigde], werkzaam bij verweerders gemeente.
II. OVERWEGINGEN
In dit geding is de vraag aan de orde of verweerders besluit van 6 november 2002, waarbij verweerder zijn weigering van 28 mei 2002 tot medewerking aan eisers principeverzoek om herbouw van een woning heeft gehandhaafd ongegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven.
Bij brieven van 1 oktober 2001, 18 december 2001, 7 februari 2002 en 8 maart 2002 heeft eiser verweerder verzocht om medewerking te verlenen aan, respectievelijk een bespreking te organiseren over de "herbouw" van een woning bij een paardenstal op een perceel aan de [adres] te Oss, kadastraal bekend, [adres]. Eiser heeft voorafgaande aan en in het bezwaarschrift betoogd dat hem van de zijde van de gemeente de toezegging is gedaan dat hem een vergunning zou worden verleend voor het herbouwen van de in 1970 gesloopte woning die op dit perceel heeft gestaan.
Verweerder heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat eiser geen stukken heeft kunnen overleggen, noch stukken in het dossier van de gemeente zijn te vinden, waaruit blijkt van een toezegging van de zijde van de gemeente dat eiser een woning mocht bouwen. Verder heeft verweerder zijn standpunt herhaald dat de bouw van een woning in strijd is met de ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Schadewijk" op het betrokken perceel rustende bestemming "openbare weg".
De omgeving Horzak, waartoe ook de [adres] behoort, is volgens verweerder nog in ontwikkeling. Zolang nog niet bekend is welke functies aan het gebied zullen worden gegeven en hoe het gebied eruit komt te zien, acht verweerder het niet wenselijk om, vooruitlopende op die ontwikkeling, individuele woningbouw toe te staan.
Eiser voert in beroep aan dat hij met de brieven van 1 oktober 2001, 18 december 2001, 7 februari 2002 en 8 maart 2002 niet heeft beoogd om een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening aan te vragen. Hij heeft zijn verzoek om een woning te mogen bouwen immers niet van een ruimtelijke onderbouwing voorzien. Verweerder had volgens eiser, gelet hierop, zijn bezwaar niet op inhoudelijke gronden ongegrond, maar op formele gronden ongegrond of niet-ontvankelijk moeten verklaren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7:11 van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op de grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Voorzover die heroverweging daartoe aanleiding geeft, wordt het bestreden besluit door het bestuursorgaan herroepen en neemt het, voor zover nodig, in de plaats daarvan een nieuw besluit.
In casu heeft verweerder in het bezwaar geen aanleiding gezien voor herroeping van het besluit en het nemen van een nieuw besluit in de plaats daarvan.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 december 2002, no. 200202535/1 (JB 2002,36) dat, op herroeping van het bestreden besluit door het bestuursorgaan na, artikel 7:11 van de Awb geen formulering voorschrijft bij de beslissing op een ontvankelijk bezwaar. Zo behoeft de beslissing op het bezwaar geen opvatting van het bestuursorgaan omtrent de gegrondheid van de tegen het primaire besluit gemaakte bezwaren te bevatten.
Eiser komt onder meer op tegen de in het bestreden besluit weergegeven opvatting van verweerder over de gegrondheid van de tegen het primaire besluit ingebrachte bezwaren, meer in het bijzonder tegen de door verweerder gegeven reden van ongegrondverklaring daarvan, zonder de rechtmatigheid zelf daarvan ter discussie te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet hierop, bezien in het licht van de hiervoor aangehaalde uitspraak, voor zover het de ongegrondverklaring van zijn bezwaar betreft geen belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Eiser heeft evenmin belang bij de vaststelling dat verweerder zijn bezwaar niet op inhoudelijke gronden ongegrond, maar in plaats daarvan op formele gronden niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
De ongegrondverklaring van bezwaren impliceert dat deze geen aanleiding vormen voor herroeping van een besluit en voor het nemen van een nieuw besluit. Eiser verzet zich niet tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar als zodanig; hij mag dan ook worden geacht zich op zichzelf te kunnen vinden in de handhaving van het primaire besluit. Niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar kan in het blijven voortbestaan van dit besluit geen verandering brengen.
Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. D.J de Lange als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L.M.H. Vermeulen als griffier op 6 januari 2004.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden:
4
AWB 02/3478