ECLI:NL:RBSHE:2004:AO3869

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/2877 WAO en AWB 02/3445 WAO
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Govers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wisseling maatman in het kader van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 januari 2004, gaat het om een geschil tussen eiser, een voormalig staffunctionaris van de gemeente, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser was sinds 1978 in dienst van de gemeente en werd in 1982 arbeidsongeschikt. Hij ontving een WAO-uitkering die in de loop der jaren werd aangepast op basis van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage. In juni 1999 werd bekend dat zijn salaris als beleidsmedewerker verhoogd zou worden, wat aanleiding gaf tot een verzoek om zijn WAO-uitkering opnieuw te berekenen op basis van een zogenaamde maatmanwisseling. Het UWV beëindigde echter de WAO-uitkering per 1 juli 1997, met de stelling dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou bedragen na vergelijking van zijn verhoogde salaris met het maatmanloon.

Eiser ging tegen deze besluiten in beroep. De rechtbank oordeelde dat het UWV een onjuist uitgangspunt had gehanteerd bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en dat de besluiten om de WAO-uitkering te beëindigen en het terugvorderingsbedrag te handhaven, vernietigd moesten worden. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiser, die op € 1288,00 werden vastgesteld. Tevens werd bepaald dat het UWV de door eiser gestorte griffierechten van € 58,00 diende te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de maatmanwisseling onafhankelijk is van de vraag of er nieuwe bekwaamheden zijn verkregen, en dat de werkzaamheden die met de resterende verdiencapaciteit worden verricht, als maatman moeten worden beschouwd zodra het salaris deze van de staffunctionaris overschrijdt.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
AWB 02/2877 WAO
AWB 02/3445 WAO
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. M.C.W.C. van Zon, werkzaam bij ABVAKABO FNV,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder,
in dezen vertegenwoordigd door UWV USZO te Heerlen.
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het bestuur van het Lisv.
Eiser was sinds 1978 als staffunctionaris full-time in dienst van de gemeente [gemeente]. In 1982 werd hij voor dat werk arbeidsongeschikt, hetgeen er uiteindelijk toe heeft geleid dat hij sinds 1994 gedurende (29 of) 27,5 uur per week de functies vervult van beleidsmedewerker Personeel & Organisatie en secretaris van de Ombudscommissie (welke functies hierna worden aangeduid met de term: beleidsmedewerker). Naast zijn salaris als beleidsmedewerker ontving eiser (sinds 1996) uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), aanvankelijk naar een arbeidsongeschiktheid van 35-45%, met ingang van 16 augustus 1997 maar een arbeidsongeschiktheid van 25-35% en per 3 juni 1999 naar een arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Bij de bepaling van deze arbeidsongeschiktheidspercentages werd steeds eisers salaris als (part-time) beleidsmedewerker - de resterende verdiencapaciteit - vergeleken met het geïndexeerde salaris van de (full-time) staffunctionaris - het maatmanloon.
In juni 1999 werd bekend dat het salaris in eisers functie van beleidsmedewerker in verband met het resultaat van functiewaardering alsnog met ingang van 1 juli 1997 werd verhoogd. Eiser heeft verweerder bij brief van 26 juni 1999 daarvan op de hoogte gesteld en verzocht zijn WAO-uitkering opnieuw - en uitgaande van een zogenaamde maatmanwisseling - te berekenen. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij besluit van 10 oktober 2001 eisers WAO-uitkering per 1 juli 1997 beëindigd op grond van de overweging dat eisers arbeidsongeschiktheid - na vergelijking van eisers verhoogde salaris als (part-time) beleidsmedewerker met het geïndexeerde salaris van de (full-time) staffunctionaris als maatmanloon - minder dan 15% zou bedragen. Tevens heeft verweerder bij besluit van 5 november 2001 de volgens verweerder over de periode van 1 juli 1997 tot 1 oktober 2001 te veel betaalde WAO-uitkering van eiser teruggevorderd. Naar aanleiding van tegen deze besluiten gemaakt bezwaar heeft verweerder bij besluit op bezwaar van 26 september 2002 de beëindiging per 1 juli 1997 gehandhaafd en bij besluit op bezwaar van 18 november 2002 het terugvorderingsbedrag verlaagd. Tegen deze besluiten op bezwaar zijn namens eiser beroepen ingesteld.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 20 januari 2004, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet ter zitting verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank stelt vast dat het full-time salaris (inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) in de door eiser vervulde functie van beleidsmedewerker op 1 juli 1997 het geïndexeerde (full-time) salaris van de staffunctionaris overschreed. Mitsdien doet zich hier het geval voor dat de met de resterende verdiencapaciteit verrichte werkzaamheden en het daarmee verdiende inkomen een zodanige ontwikkeling doormaken dat de per dag ontvangen beloning op een bepaald moment uitstijgt boven het loon dat verdiend werd voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. In een dergelijk geval dient vanaf dat moment niet langer de voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid verrichte werkzaamheden, maar de met de resterende verdiencapaciteit verrichte werkzaamheden - in full-time omvang - als maatman te worden beschouwd. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juli 1993, WAO 1991/58, gepubliceerd in RSV 1993 nr. 317.
Naar aanleiding van hetgeen verweerder in dit geding naar voren heeft gebracht merkt de rechtbank nog op dat de zojuist bedoelde maatmanwisseling plaatsvindt geheel onafhankelijk van de vraag of er sprake is van verkregen nieuwe bekwaamheden in de zin van artikel 21, derde lid, van de WAO.
Nu verweerder bij de bestreden besluiten een ander uitgangspunt heeft gehanteerd dan is omschreven is de eerste alinea van deze rubriek, komen die besluiten – met gegrondverklaring van de daartegen gerichte beroepen - wegens een onjuiste motivering voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1288,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
· 2 punten voor het indienen van (aanvullende) beroepschriften;
· 1 punt voor het dienen van replieken;
· 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
· waarde per punt € 322,00
· wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser de door hem gestorte griffierechten ad
€ 58,00 dienen te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden de door hem gestorte griffierechten ad € 58,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1288,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A.W. Govers als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van N. 't Lam als griffier op 22 januari 2004.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden: