ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8022

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/033003-04 P
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering OM wegens betaling aan slachtoffer

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 april 2004 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie (OM) tegen de verdachte. De vordering van de officier van justitie was gericht op het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 6.249,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak werd behandeld op de openbare terechtzitting van 6 april 2004, waar de officier van justitie de vordering wijzigde naar een bedrag van EUR 6.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft verkregen uit de baten van de feiten waarvoor hij is veroordeeld, maar dat de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot een bedrag van EUR 3.500,- is toegewezen. Hierdoor is het door de verdachte verkregen voordeel op nihil gesteld, omdat de vordering van de benadeelde partij in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft daarom de vordering van het OM afgewezen. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar gemaakt op 20 april 2004.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 01/033003-04 P
Uitspraakdatum: 20 april 2004
VERKORT VONNIS (inzake artikel 36e Sr.)
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [woonplaats], [adres].
thans verblijvende: P.I. HvB Grave (Unit A + B) te Grave
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 april 2004.
Onderzoek van de zaak:
De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 6.249,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 april 2004.
Op deze zitting heeft de officier van justitie de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht gewijzigd in dier voege dat de officier van justitie thans vordert om het bedrag in de ontnemingsvordering terug te brengen tot een bedrag van EUR 6.000,- en verdachte de verplichting op te leggen tot betaling aan de staat van dit bedrag in het geval de rechtbank in de hoofdzaak de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ad EUR 6.000,- afwijst. Mocht de rechtbank in de hoofdzaak de vordering van voornoemde benadeelde partij gedeeltelijk toewijzen, dan dient verdachte verplicht te worden het bedrag van EUR 6000,- verminderd met het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen.
Mocht de vordering van de benadeelde partij in de hoofdzaak in z'n geheel worden toegewezen, dan dient de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden afgewezen.
De beoordeling.
De vordering is tijdig ingediend.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] voornoemd voordeel heeft gekregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor betrokkene is veroordeeld.
De rechtbank schat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op EUR 3.500,- ( bestaande uit
inkomsten van [slachtoffer 1] verkregen uit prostitutie en afgedragen aan verdachte ad EUR 5.400,-, te weten inkomsten eerste dag EUR 250,- , inkomsten tweede dag EUR 350,- , inkomsten laatste dag EUR 600,- , en inkomsten resterende 12 dagen door de rechtbank gesteld op EUR 350,- per dag, verminderd met kosten kamerhuur ad EUR 1.500,- (15 dagen a EUR 100,- gemiddeld per dag) en overige kosten waaronder reiskosten maximaal geschat op EUR 400,-)
Nu conform het bepaalde in artikel 36e lid 6 van het Wetboek van Strafrecht aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering behoren te worden gebracht, en in casu in de hoofdzaak de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van EUR 3.500,- is toegewezen, zal de rechtbank het door verdachte verkregen voordeel op nihil stellen.
De vordering van de officier van justitie zal derhalve worden afgewezen.
DE UITSPRAAK
Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. O.T. Brouwer en mr. G.J.W.M. van der Leeuw, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2004.
1
Parketnummer : 01-033003-04 2