ECLI:NL:RBSHE:2004:AO9337

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/3125 WAO
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Govers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake arbeidsongeschiktheidsdag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 1 juni 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J.R. Beukema, en verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M. Bombeeck. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 26 oktober 2001, waarin hem een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering was toegekend, met de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Eiser stelde dat deze datum onjuist was vastgesteld en dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 1998 lag. Het bezwaar werd behandeld op een zitting op 27 april 2004, waar eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, maar verweerder was vertegenwoordigd.

De rechtbank overwoog dat het bestreden besluit, waarin werd bepaald dat er een nieuw primair besluit moest worden genomen over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, in strijd was met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat verweerder in volle omvang had moeten beslissen op het bezwaar van eiser. Daarom werd het bestreden besluit vernietigd en werd verweerder opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met betrekking tot de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 322,00 werden vastgesteld, en werd bepaald dat het Uwv het door eiser gestorte griffierecht van € 29,00 moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. A.W. Govers, met mr. S.H. Snoeij als griffier. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de toezending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
AWB 02/3125 WAO
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiser], wonende te [wonplaats], eiser,
gemachtigde J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon adviesgroep B.V.,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder, gemachtigde mr. M. Bombeeck, werkzaam bij het UWV-kantoor te Eindhoven.
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het bestuur van het Lisv.
Bij besluit van 26 oktober 2001 is aan eiser met ingang van 30 september 2001 uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een arbeidsongeschiktheid van 25-35% toegekend. Hiertegen is bezwaar gemaakt, waarbij (ter hoorzitting) onder meer is aangevoerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag onjuist zou zijn vastgesteld. Bij besluit op bezwaar van 7 oktober 2002 (waarbij eisers arbeidsongeschiktheid nader is vastgesteld op 80-100%) heeft verweerder met zoveel woorden kenbaar gemaakt dat omtrent de eerste arbeidsongeschiktheidsdag een nieuw primair besluit dient te worden genomen. Tegen het besluit van 7 oktober 2002 heeft eiser beroep doen instellen, waarbij hij heeft aangegeven dat volgens hem de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 1998 ligt. Dat beroep is behandeld ter zitting van 27 april 2004, waar eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep moet het in strijd met het bepaalde in (artikel 7:11 van) de Awb worden geacht als op het bezwaar tegen een primair besluit met meer dan één besluit wordt beslist. Hierbij wordt opgemerkt dat het primaire besluit van 26 oktober 2001 tevens vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktsheidsdag van eiser behelsde, zodat niet valt in te zien waarom daaromtrent nieuwe primaire besluitvorming - wat overigens thans nog steeds niet is gebeurd - zou moeten plaatsvinden. Verweerder had op het gemaakte bezwaar dan ook in volle omvang dienen te beslissen.
Gezien het voorgaande komt het bestreden besluit, voorzover daarin is bepaald dat met betrekking tot de eerste arbeidsongeschiktheidsdag een nieuw primair besluit dient te worden genomen, voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 7:11 en 7:12 van de Awb. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar te nemen omtrent de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 322,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
· 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
· waarde per punt € 322,00
· wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 29,00 dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voorzover daarin is bepaald dat omtrent de eerste arbeidsongeschiktheidsdag een nieuw primair besluit moet worden genomen;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 29,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 322,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A.W. Govers als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.H. Snoeij als griffier op 1 juni 2004.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden: