ECLI:NL:RBSHE:2004:AP4656

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 03 / 747
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidievaststelling in het kader van het Stimulus Programma Zuidoost-Brabant

In deze zaak gaat het om de subsidievaststelling van een project dat door eiseres is aangevraagd in het kader van het Stimulus Programma Zuidoost-Brabant. De Europese Commissie had op 26 mei 1997 een programmeringsdocument goedgekeurd voor structurele bijstandsverlening in de regio Zuidoost-Brabant. Eiseres verzocht om een communautaire subsidie voor het project "[eiseres] en zijn werkomgeving", gericht op het verbeteren van de kennis- en opleidingsinfrastructuur in de techniek. De subsidie werd verleend, maar met bijzondere voorwaarden, waaronder de eis dat het project uiterlijk op 31 december 2001 afgerond moest zijn.

Eiseres heeft de machines voor het project vóór de deadline in eigendom verkregen, maar deze zijn niet vóór 31 december 2001 in gebruik genomen. De eindafrekening die eiseres indiende, werd door de verweerder niet volledig geaccepteerd, omdat de machines niet daadwerkelijk in gebruik waren genomen op de einddatum. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht de subsidie lager heeft vastgesteld, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden die aan de subsidie waren verbonden.

De rechtbank overweegt dat de uitleg van de verweerder over de voorwaarden van de subsidie, met betrekking tot het begrip "daadwerkelijke uitgaven", niet onjuist is. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake was van ongelijke behandeling in vergelijking met een ander project, en haar beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor vernietiging van het bestreden besluit en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
AWB 03/747
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschi[eiseres]], statutair gevestigd te Gemert-Bakel, eiseres,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 6 april 1999 heeft verweerder eiseres, in het kader van het Stimulus Programma Zuidoost Brabant 1997-1999, een eenmalige subsidie verleend voor het project "[eiseres] en zijn werkomgeving". Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluit van 22 mei 2002 heeft verweerder de subsidie voorlopig definitief vastgesteld op een lager bedrag dan de verleende subsidie.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 juni 2002 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 4 februari 2003 heeft verweerder, onder verbetering van de motivering, de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en zijn besluit van 22 mei 2002 onverkort gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 14 maart 2003, ontvangen ter griffie op 17 maart 2003, beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 maart 2004, waar eiseres is vertegenwoordigd door [gemach[gemachtigde], lid van het college van bestuur, vergezeld van [gemachtigde] [gemachtigde]. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door [gemachtigde], [gemachtigde] en [gemachtigde].
II. OVERWEGINGEN
Aan de orde is de vraag of verweerders besluit van 4 februari 2003, waarbij verweerder zijn besluit van 22 mei 2002 tot vaststelling van de subsidie ten behoeve van het project "[eiseres] en zijn Werkomgeving" op een lager bedrag dan de verleende subsidie onverkort heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
De rechtbank gaat bij de beantwoording van deze vraag uit van de volgende feiten.
Bij beschikking van 26 mei 1997 heeft de Europese Commissie het "enig programmeringsdocument voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap in de in Nederland onder doelstelling 2 vallende regio Zuidoost-Brabant" (EPD II) voor de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1999 goedgekeurd.
Eiseres heeft, op basis van dit programmeringsdocument, in het kader van het Stimulus Programma Zuidoost-Brabant 1997-1999, verzocht om een (communautaire) subsidie voor het project "[eiseres] en zijn werkomgeving". Doel van dit project was "het verbeteren van de kennis- en opleidingsinfrastructuur in het VBO, met name in de bouw-, electro- en mechanische techniek".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 april 1999 voor het project een subsidie verleend van maximaal ( 508.000,-- (? 226.890,11). Verweerder heeft aan dit besluit onder meer de volgende bijzondere voorwaarden verbonden:
- het project dient uiterlijk 31 december 2001 te zijn afgerond;
- iedere 6 maanden dient een bondige voortgangsrapportage te worden verschaft, waartoe een inzichtelijke projectadministratie moet worden gevoerd;
- uiterlijk op 15 december 1998 moet het project starten; voorgenomen wijzigingen in aanpak, doelstelling, omvang, looptijd, en/of financiering behoeven schriftelijke goedkeuring vooraf van het Stimulus programmamanagement;
- uiterlijk 31 maart 2002 dient een einddeclaratie te zijn ingediend;
- het niet naleven van de bijzondere en/of algemene voorwaarden kan, behoudens in geval van vooraf verkregen schriftelijke toestemming van het Stimulus Programma-management, leiden tot onder meer een vaststelling van de subsidie op nihil.
Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat de nieuwbouw, die in het kader van de uitvoering van het project was voorzien, op 31 december 2001 nog niet was voltooid. Eiseres heeft er, in de verwachting dat zij daarmee aan de gestelde voorwaarden zou voldoen, voor gezorgd dat zij de door haar aangeschafte machines vóór 31 december 2001 in eigendom had verkregen en had betaald. De machines zijn bij de leverancier in opslag gebleven.
Eiseres heeft in maart 2002 een eindafrekening ingediend, waarop een bedrag van ( 808.223,38 aan totale projectkosten is vermeld. Door [betrokkene] is deze eindafrekening op 3 april 2002 voorzien van een accountantsverklaring. In deze verklaring is vermeld dat een bedrag van ( 300.283,41 voor machines is opgenomen, die eiseres weliswaar voor de einddatum in eigendom heeft verkregen en heeft betaald, maar dat niet kon worden vastgesteld dat de betreffende machines vóór 31 december 2001 in gebruik zijn genomen. Wel zijn de machines volgens de verklaring in het kader van het project aangeschaft.
Bij besluit van 22 mei 2002 heeft verweerder vervolgens besloten de aan eiseres toe te kennen subsidie voorlopig definitief vast te stellen op ( 253.970,-- (inclusief BTW). Bij deze vaststelling is geen rekening gehouden met de uitgaven voor de op afroep te plaatsen machines. Voor de reeds gerealiseerde onderdelen heeft wel subsidievaststelling plaatsgevonden op grond van het beginsel van proportionele subsidiëring. Verweerder is derhalve niet tot nihilstelling overgegaan.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het vaststellingsbesluit van 22 mei 2002 gehandhaafd. Volgens verweerder zijn de kosten van de machines, ook al zijn zij eigendom van eiseres geworden vóór 31 december 2001, niet subsidiabel, omdat zij op dat tijdstip niet daadwerkelijk in gebruik waren genomen. Verweerder heeft in dat verband verwezen naar de notities 2 en 4 van de Beschikking van de Europese Commissie van 23 april 1997 (Beschikking 97/320/EG) betreffende de uitgaven die in aanmerking komen voor de financiering in het kader van de Structuurfondsen.
Eiseres voert in essentie aan dat onduidelijkheid bestaat over de toetsingscriteria, in het bijzonder over het criterium "in gebruik genomen". Verweerder had in verband hiermee niet zonder nader onderzoek overeenkomstig de accountantsverklaring mogen beslissen, temeer daar het programmamanagement van Stimulus van mening was dat ook het op het terrein aanwezig zijn van machines als "in gebruik genomen" dient te worden beschouwd. Bovendien is bij een identiek project, het [betrokkene] te Eindhoven, de subsidie wel overeenkomstig de einddeclaratie vastgesteld, ondanks dat het museum in september 2002 nog steeds niet was geopend.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het beroep als volgt.
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld dan de subsidie vermeld in de beschikking tot subsidieverlening, indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Verweerders opvatting omtrent de afronding van het project is, voor zover hier van belang, gebaseerd op notitie 4 van de bijlage bij Beschikking 97/320/EG van 23 april 1997.
Op grond van deze notitie, inhoudende een toelichting op het begrip "daadwerkelijke uitgaven", moet de subsidieerbaarheid van uitgaven worden beoordeeld met inachtneming van alle elementen, de aard en het bedrag ervan, de vraag of de goederen of diensten zijn gebruikt voor de doeleinden waarvoor ze zijn bestemd, en in het algemene kader van de medegefinancierde actie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gezien de bewoordingen "zijn gebruikt" geen onjuiste uitleg aan deze bepaling gegeven door te stellen dat de machines op de einddatum van het project in gebruik hadden moeten zijn genomen.
Nu de machines tot na die einddatum bij de leverancier in opslag zijn gebleven, staat vast dat eiseres niet heeft voldaan aan de aan verweerders besluit van 6 april 1999 dienaangaande verbonden voorwaarde dat het project uiterlijk op 31 december 2001 moet zijn afgerond. De rechtbank acht het bestreden besluit op dit punt geenszins onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit de subsidie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb, in redelijkheid lager heeft vastgesteld.
De rechtbank betrekt hierbij dat er diverse halfjaarlijkse voortgangsbesprekingen zijn gehouden, waarin onder meer de gevolgen van het niet tijdig realiseren van de investeringen onderwerp van gesprek zijn geweest.
In het verslag van het gesprek van 1 juni 2001 is vermeld dat de nieuwbouw niet voor 31 december 2001 gereed kan zijn, zodat een groot aantal van de geplande investeringen nog niet geplaatst zal zijn. Door de heer [gemachtigde] is namens eiseres tijdens het gesprek aangegeven dat wel alle bestellingen en betalingen voor de fatale datum kunnen zijn gerealiseerd. Afgesproken is dat de heer [gemachtigde] zal worden bericht of een dergelijke handelwijze toelaatbaar is.
Op 3 juli 2001 heeft een aanvullend gesprek plaatsgevonden, waarin de heer [gemachtigde] er nadrukkelijk op is gewezen dat subsidiabiliteit van de kosten afhankelijk is van feitelijk gedane betalingen op feitelijk gedane levering voor de einddatum.
Vast staat dat feitelijke levering van de machines niet voor de einddatum heeft plaatsgevonden. In het midden kan derhalve blijven of het voor het voldoen aan de voorwaarde omtrent de ingebruikneming van de machines toereikend zou zijn geweest om de machines in containers op het terrein te plaatsen.
Voor zover eiseres zich, onder verwijzing naar het [betrokkene], op het gelijkheidsbeginsel beroept, overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat de omstandigheden in de onderhavige zaak verschillen van die van het [betrokkene]. In beide gevallen is proportioneel gesubsidieerd wat wel voor de einddatum gereed was. In het geval van het [betrokkene] zijn de eindafrekening dan wel de ramingen bijgesteld voordat de accountantsverklaring werd opgesteld. Dat in dat geval voor het wel gerealiseerde gedeelte een hogere subsidie is vastgesteld dan in de verleningsbeschikking is aangegeven, is een gevolg van een budgetoverschrijding voor dat gedeelte die reeds in de bijgestelde ramingen en eindafrekening is verdisconteerd. In de accountantsverklaring en in de vaststellingsbeschikking werd dientengevolge niet over het niet voltooien van een gedeelte van het project gerept.
Van de zijde van eiseres is daarop gerepliceerd dat het project van het [betrokkene] volledig is gesubsidieerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee verweerders opvatting dat van een ongelijke behandeling geen sprake is geweest onvoldoende gemotiveerd weersproken. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel en met de beginselen van een zorgvuldige voorbereiding, een juiste belangenafweging en een draagkrachtige motivering, door niet corrigerend op te treden in die zin dat gelijke situaties gelijk worden behandeld.
Voor zover eiseres hiermee niet het oog heeft gehad op schending van het gelijkheidsbeginsel, heeft zij haar stellingen niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet in deze grief dan ook geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grond bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit wegens strijdigheid met regels van geschreven of ongeschreven recht. Hetgeen van de zijde van eiseres overigens is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling acht de rechtbank geen termen aanwezig.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als voorzitter en mr. J.W. Brunt en mr. L.C. Michon als leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.G.M. Willems als griffier op 22 juni 2004.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden:
5
5
AWB 03/747