4.5. Het betoog van Fortis, voor zover dat de strekking heeft dat reeds het enkele feit dat Millennium Services (of Incoll) in strijd met de wet zonder vergunning gelegenheid biedt tot deelname aan een kansspel, de overeenkomsten tussen Millennium Services en haar deelnemers nietig doet zijn, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht (Vaste rechtspraak; zie de noot CJHB onder HR 16 november 1984, NJ 1985, 624).
Met juistheid heeft Incoll bij pleidooi geroerd aan het thema dat in de doctrine van oudsher gewezen is op voorbeelden van gevallen waarin een objectief met de wet strijdige overeenkomst niet vanzelfsprekend en eenvoudigweg nietig is. Genoemd is: het kopen in een winkel na sluitingstijd. Te denken valt voorts aan: het geven van een feest in een gelegenheid waarvoor geen milieuvergunning is afgegeven en door een exploitant die niet over een horeca-vergunning beschikt of het doen uitvoeren van een verbouwing door een beunhaas. In dergelijke gevallen wordt niet aangenomen dat de koper het gekochte respectievelijk de gastheer de genuttigde dranken en hapjes niet zou hoeven te betalen of als onverschuldigd betaald zou kunnen terugvorderen of dat de verbouwing, voor zover deugdelijk uitgevoerd, niet hoeft te worden betaald.
Doctrine en rechtspraak hebben, zo blijkt uit de handboeken, geworsteld met de vraag volgens welk criterium men dan moet beslissen of een overeenkomst in strijd met de wet wèl of niet nietig is. In de rechtspraak is die vraag niet eenduidig met een algemeen bruikbaar criterium beantwoord. Soms blijkt uit de strekking en de geschiedenis van een regeling dat de overeenkomst zelf bedoeld is nietig te zijn (vgl. HR 15 november 1985, NJ 1986, 227 m.n. G). Soms is één van de prestaties verboden, wat de overeenkomst voor het verboden deel nietig maakt (vgl. HR 16 november 1984, NJ 1985, 624 m.n. CJHB). Ook is door ons hoogste rechtscollege in twee arresten, nog gewezen onder het vóór 1 januari 1992 geldende recht, uitgemaakt en aangenomen dat zich gevallen kunnen voordoen waarin, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval en daaronder begrepen de maatschappelijke ontwikkelingen in een bepaald gebied in een bepaalde tijd, niet meer kan worden gezegd dat het enkele feit dat een maatschappelijke activiteit door de wet is verboden, leidt tot nietigheid van de in dat verband gesloten overeenkomst (HR 2 februari 1990, NJ 1991, 265; HR 7 september 1990, NJ 1991, 266 m.n. CJHB).
4.6. In het sedert 1 januari 1992 geldende burgerlijk recht, maakt artikel 3:40 BW een onderscheid tussen overeenkomsten in strijd met de openbare orde en de goede zeden, waar lid 1 op ziet, en overeenkomsten in strijd met een dwingende wetsbepaling, waar lid 2 op ziet.
Bezwaarlijk valt vol te houden dat het bieden van gelegenheid tot deelname aan kansspelen in Nederland in strijd is met openbare orde en goede zeden. De wèl over een vergunning beschikkende organisaties, waaronder de Staatsloterij, proberen op legale wijze middels moderne massamedia in onder meer TV-shows en in Ster-spots het gelukzoekend publiek te bewegen een kans te wagen door deel te nemen in de door hen aangeboden vormen van kansspel. Dat wijst er op dat in Nederland bijzonderheden van morele, religieuze of culturele aard, alsmede de moreel en financieel schadelijke gevolgen voor de samenleving van kansspelen en weddenschappen, in het algemeen geen rol spelen (in dezelfde zin: het Gambelli-arrest, r.o. 63 jo. 69). Artikel 3:40 lid 1 BW is op kansspelen dan niet van toepassing.
Wel neemt de rechter aan dat een vergunningstelsel als dat van artikel 1 WoK dienstig kan zijn aan het beschermen van het publiek, mede met het oog op het voorkomen van fraude (Gambelli, r.o. 73) of criminele bemoeienis met het kansspelbedrijf (Gambelli, r.o. 74) en de bescherming van het deelnemend publiek tegen de bijzondere gevaren in dat verband. Dat maakt dat artikel 3:40 lid 2 BW wel van toepassing is en dat de tussen Millennium Services en de deelnemers gesloten overeenkomsten, die slechts verplichten tot betaling van geldsommen, zijnde niet op zichzelf ongeoorloofde prestaties, niet nietig maar op vordering van de deelnemer vernietigbaar zijn.