ECLI:NL:RBSHE:2004:AP7303

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
72165 - HA ZA 01-2264
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J. Bik
  • P.A.M. Penders
  • B. Geurtsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige invordering van belastingboetes zonder hoorplicht te respecteren

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 juni 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Target International B.V. en Soecoma Computers Nederland B.V. (hierna: Target c.s.) en de ontvanger van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Eindhoven. De zaak betreft de oplegging van belastingaanslagen en boetes door de inspecteur, die volgens Target c.s. onterecht zijn opgelegd zonder dat zij in de gelegenheid zijn gesteld om hun verweer te voeren. De inspecteur had de boetes opgelegd na een gesprek op 20 november 2000, waarbij de ontvanger niet aanwezig was. Target c.s. betoogden dat zij niet adequaat waren geïnformeerd over de boetes en dat de inspecteur hen niet de kans had gegeven om hun bezwaren te uiten, zoals vereist door artikel 67k lid 2 van de Algemene Wet inzake de Rijksbelastingen (AWR). De rechtbank oordeelde dat de ontvanger onrechtmatig had gehandeld door niet de belangen van Target c.s. af te wegen tegen de belangen van de belastingdienst bij versnelde invordering. De rechtbank schorste de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen met betrekking tot de opgelegde boetes totdat er onherroepelijk was beslist op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen. Tevens werd de ontvanger veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht en de zorgvuldigheid die in acht genomen moet worden bij het opleggen van belastingboetes.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS
Zaaknummer: 72165 / HA ZA 01-2264
Datum uitspraak : 23 juni 2004
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TARGET INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
2. SOECOMA COMPUTERS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Veldhoven
opposanten,
procureur mr. C.M.C.M. van Eijndhoven,
tegen:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/GROTE ONDERNEMINGEN EINDHOVEN,
gevestigd te Eindhoven,
geopposeerde,
procureur mr. J.E. Lenglet.
In vervolg op het vonnis van 8 oktober 2003.
Partijen zullen hierna “Target c.s. ” en “de ontvanger” worden genoemd.
1. De verdere procedure
Het verdere verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- een akte aan de zijde van de ontvanger;
- een antwoordakte aan de zijde van Target c.s.
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij op 3 december 2003 verbeterd vonnis van 8 oktober 2003 heeft de rechtbank de ontvanger in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gevolgen die het niet horen van Target c.s. door de inspecteur alvorens de boete op te leggen naar de mening van de ontvanger zou moeten hebben voor de (versnelde) invordering door de ontvanger.
De rechtbank heeft dienaangaande overwogen dat ingevolge het bepaalde in artikel 67 k Algemene Wet inzake de Rijksbelastingen (AWR) juncto paragraaf 19 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) de inspecteur de belastingplichtige schriftelijk in kennis stelt van zijn voornemen een vergrijpboete op te leggen, waarna de inspecteur de belanghebbende een redelijke termijn biedt om het voornemen gemotiveerd te betwisten.
De rechtbank heeft tevens overwogen dat de inspecteur weliswaar Target c.s. bij brief van 20 november 2000 in de gelegenheid heeft gesteld de boetes gemotiveerd te betwisten, maar dat Target c.s. op die datum niet zijn gehoord, terwijl op die datum wel de dwangbevelen zijn uitgevaardigd.
2.1.1. De ontvanger stelt dat de inspecteur niet alleen schriftelijk van zijn voornemen een vergrijpboete op te leggen kennis heeft gegeven, maar dat hij Target c.s. ook feitelijk gelegenheid heeft geboden de gronden daarvoor te betwisten. De ontvanger verwijst daartoe naar een (intern) verslag van de bespreking d.d. 20 november 2000, waar aanwezig waren [betrokkenenen], en van de zijde van de belastingdienst: [betrokkenen]. Dit verslag is door Target c.s. in het geding gebracht.
2.1.2. Target c.s. zijn van mening dat de rechtbank bij haar tussenvonnis van 8 oktober 2003 een bindende eindbeslissing heeft genomen met betrekking tot de vraag of Target c.s. in de gelegenheid zijn gesteld de gronden voor het opleggen van de vergrijpboete gemotiveerd te betwisten, zodat deze vraag thans niet opnieuw beoordeeld moet worden. Subsidiair merken Target c.s. op dat het voornemen tot het opleggen van de boeten op 20 november 2000 kenbaar is gemaakt door aan het slot van de op die datum overgelegde brieven te vermelden:” Overeenkomstig art 67k AWR stel ik belastingplichtige in de gelegenheid de hierboven genoemde gronden ….. gemotiveerd te betwisten.” Target c.s. stellen materieel niet in die gelegenheid te zijn gesteld. Tegelijk met het uitreiken en opleggen van de naheffingsaanslagen zijn de toelichtingen op deze aanslagen uitgereikt en onmiddellijk daarna zijn de versnelde dwanginvorderingsmaatregelen genomen, aldus Target c.s.
2.1.3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat op 20 november 2000 de boeteaanzegging is gedaan, tijdens een gesprek tussen de inspecteur en vertegenwoordigers van Target c.s. en dat tijdens datzelfde gesprek de boete is opgelegd. Zoals de rechtbank reeds bij vonnis van 8 oktober 2003 heeft geoordeeld, acht zij dit niet het “in de gelegenheid (stellen) binnen een door hem te stellen termijn de in de kennisgeving vermelde gronden gemotiveerd te betwisten”. De in het onderhavige geval door de inspecteur gevolgde handelwijze heeft Target c.s. geen reële mogelijkheid geboden om gemotiveerd verweer te voeren tegen het opleggen van een boete. Tenslotte merkt de rechtbank nog op dat blijkens het overgelegde gespreksverslag en met name gelet op de passage :” GS: Ik bied u het een en ander formeel aan. Ik volg een bepaald traject. Ik ben later bereid tot nadere informatieverstrekking.”, de inspecteur klaarblijkelijk niet de bedoeling had zijn voornemen te laten beïnvloeden door van de zijde van Target c.s. aangevoerde argumenten. Ook hieruit blijkt dat er geen sprake is van feitelijke toepassing van het bepaalde in artikel 67k lid 2 AWR.
2.2.1. De ontvanger is verder van mening dat hij er in redelijkheid van mocht uitgaan dat bij het opleggen van de aanslag en de daarbij opgelegde boete de juiste procedure was gevolgd. De ontvanger behoefde naar zijn mening slechts marginaal te toetsen.
2.2.2. Target c.s. voeren aan dat de ontvanger bij het gesprek van 20 november 2000 niet aanwezig was. Toch is op die datum overgegaan tot versnelde invordering. Het besluit daartoe moet volgens Target c.s. vóór de twintigste genomen zijn. Door het niet horen van Target c.s. staat volgens Target c.s. vast dat de te geven gemotiveerde betwisting door de ontvanger niet marginaal getoetst kan zijn.
2.2.3. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de feitelijke gang van zaken, de ontvanger wist dan wel had moeten weten dat Target c.s. vóór het opleggen van de boetes niet (werkelijk) in de gelegenheid waren gesteld de gronden voor het opleggen van de boetes gemotiveerd te betwisten en dat mitsdien door de inspecteur gehandeld was in strijd met het bepaalde in artikel 67 k AWR. In ieder geval heeft de ontvanger kennelijk vooraf al besloten tot invorderingsmaatregelen met betrekking tot de op te leggen boete, zonder dat duidelijk was of Target c.s. daartegen iets te berde zou (kunnen) brengen.
2.3.1. De ontvanger stelt dat de wet niet voorziet in een sanctie voor het geval een inspecteur niet aan de “hoorplicht” van artikel 67k lid 2 AWR voldoet. Slechts op grond van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan de fiscale rechter in een latere procedure de boete eventueel matigen of vervallen verklaren. Naar de mening van de ontvanger volgt dit uit de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel 23470. De ontvanger meent dat de door de rechtbank genoemde arresten en het advies van de Raad van State niet tot het oordeel kunnen leiden dat hij niet tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel mocht overgaan. De wet noch het EVRM staan in de weg aan het invorderen van boetes hangende bezwaar en beroep zolang geen onomkeerbare maatregelen worden genomen. Het horen voordat de boetes worden opgelegd is volgens de ontvanger een extra waarborg maar geen in het kader van het EVRM noodzakelijke waarborg. De ontvanger verwijst verder naar artikel 6:22 Algemene Wet Bestuursrecht (AWB).
De ontvanger is van mening dat het uitgangspunt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 31 januari 1992 (NJ 1992, 788) heeft geformuleerd inmiddels is achterhaald door het arrest van 26 oktober 2001 (NJ 2002, 94) waar de Hoge Raad volgens de ontvanger heeft beslist dat uitlatingen en handelingen van de inspecteur niet aan de ontvanger kunnen worden toegerekend.
2.3.2. Ook Target c.s. zijn van mening dat de wet geen sancties verbindt aan het niet-horen. Naar de mening van Target c.s. doet dit niet af aan de verplichting van de inspecteur om te horen. Ten aanzien van Target c.s. zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet nageleefd en is derhalve door de inspecteur jegens Target c.s. een onrechtmatige daad gepleegd, welke (tevens) voor rekening van de ontvanger komt. Volgens Target c.s. was er een gerede kans dat de inspecteur op basis van de door Target c.s. te verschaffen informatie een lagere boete zou opleggen, zoals inmiddels ook in de bezwaarfase is gebeurd. Target c.s. zijn van mening dat de ontvanger een onjuiste uitleg geeft aan het arrest van 26 oktober 2001.
2.3.3. De rechtbank stelt voorop dat zij het “niet horen” niet het schenden van een vormvoorschrift acht, zodat de verwijzing naar artikel 6:22 AWB de ontvanger niet kan baten (zie ook ABRS 31 juli 2000, JB 2000,269).
Anders dan de ontvanger stelt, blijkt uit het arrest van 26 oktober 2001 (NJ 2002,94) niet dat de Hoge Raad is teruggekomen op het oordeel dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregelen van de ontvanger alle omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen waaronder de betrachte zorgvuldigheid en dan zowel met betrekking tot het handelen van de ontvanger als met betrekking tot het handelen van de inspecteur.
Naar het oordeel van de rechtbank had de ontvanger in het onderhavige geval niet zonder meer mogen over gaan tot het invorderen van de boetes. De ontvanger had, daar waar het opleggen van boetes moet worden beschouwd als criminal charge in de zin van het EVRM, moeten afwegen of er tegenover het schenden van de waarborgen die in acht moeten worden genomen (het horen) een zodanig zwaarwegend belang van de ontvanger stond dat versnelde invordering en het opleggen van dwangbevelen niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Niet is gesteld of gebleken dat de ontvanger een dergelijke afweging heeft gemaakt. Dit weegt zwaar nu de Nederlandse wetgever bewust gekozen heeft voor een verdergaande hoorplicht dan waartoe het EVRM dwingt omdat vergrijpboeten tot aanzienlijke bedragen kunnen oplopen en omdat de inspecteur het bewijs dient te leveren van opzet of grove schuld. Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de door de inspecteur genoemde gronden onvoldoende aanknopingpunten bieden voor het vaststellen van opzet of grove schuld. Zonder te oordelen dat de onderhavige gang van zaken persé tot het vervallen van de boete moet te leiden (deze beoordeling komt slechts de fiscale rechter toe), is het wel zo dat de inspecteur zich geen nauwkeurig beeld heeft kunnen vormen van de feiten en omstandigheden en dat daarmee het risico is geschapen dat ten onrechte (te veel) boete werd opgelegd, hetgeen de wetgever juist wenste te vermijden.
Door, wetende dat de inspecteur geen gevolg heeft gegeven aan de wettelijke verplichting om Target c.s. in de gelegenheid te stellen verweer te voeren tegen het voornemen een boete op te leggen, versneld de opgelegde boetes in te vorderen heeft de ontvanger, naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig en dus onrechtmatig gehandeld.
Met het vorenoverwogene is niet gegeven dat ten onrechte boetes zijn opgelegd en hoe dan ook niet tot invordering van de boetes had mogen worden overgegaan. Niettemin kan het handelen van de ontvanger de toets van een zorgvuldig handelend ontvanger niet doorstaan. De vraag rijst welk gevolg dat moet hebben. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen grond om de dwangbevelen buiten effect te stellen dan wel de tenuitvoerlegging daarvan te schorsen voor zover die betrekking hebben op de enkelvoudige belasting. Het verzet daartegen is immers niet gegrond. Nu Target c.s. niet hebben bestreden dat hetgeen de ontvanger heeft ingevorderde na de betekening van de dwangbevelen maar een beperkt gedeelte van de enkelvoudig belasting beslaat en van daadwerkelijke invordering van de boetes geen sprake is geweest, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de schorsing van de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen voor zover die dwangbevelen betrekking hebben op de opgelegde boetes totdat onherroepelijk is beslist op de bezwaren tegen de drie naheffingsaanslagen van 20 november 2000.
2.4. In het feit dat partijen beide gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld ziet de rechtbank grond om over te gaan tot compensatie van kosten als hierna te melden. De rechtbank houdt daarbij rekening met het feit dat Target c.s. pas bij pleidooi duidelijk hebben gemaakt dat hun bezwaren zich ook richten tegen de wijze waarop de ontvanger is omgegaan met het niet horen door de inspecteur.
3. De beslissing
De rechtbank:
schorst de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen voor zover die dwangbevelen betrekking hebben op de opgelegde boetes totdat onherroepelijk is beslist op de bezwaren tegen de drie naheffingsaanslagen van 20 november 2000;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart dat de ontvanger een onrechtmatige daad heeft gepleegd door niet af te wegen de belangen van Target c.s. bij het recht zoals neergelegd in artikel 67 k lid 2 AWR tegen de belangen van de belastingdienst bij het overgaan tot versnelde invordering;
veroordeelt Target c.s. in de proceskosten tot aan de pleidooien, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op
€ 961,51, waarvan € 780,00 salaris procureur en € 181,51 verschotten;
compenseert de overige proceskosten tussen partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten gevallen na de conclusie van dupliek draagt;
wijst hetgeen overigens is gevorderd is af;
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. Bik, P.A.M. Penders en B. Geurtsen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.