ECLI:NL:RBSHE:2004:AQ6422
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- C.W.P. van Gelder
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling en ondertoezichtstelling in een complexe gezinszaak met psychiatrische problematiek
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 juni 2004 een beschikking gegeven met betrekking tot de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind, alsook de ondertoezichtstelling van het kind. De rechtbank heeft deze beslissing genomen na een uitgebreide procedure waarin de Raad voor de Kinderbescherming betrokken was. De rechtbank heeft de minderjarige op 2 juni 2004 persoonlijk gehoord en heeft de standpunten van beide ouders, alsook het advies van de Raad, in overweging genomen. De Raad adviseerde om een omgangsregeling op te starten met begeleide contacten tussen de moeder en de minderjarige, met als doel te komen tot een reguliere onbegeleide omgangsregeling. De rechtbank heeft echter besloten dat de contacten niet tot een periode van drie maanden konden worden beperkt, zoals door de moeder was verzocht, maar dat er een gewenningsperiode noodzakelijk was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die al twee jaar geen contact meer had met zijn moeder, emotionele en gedragsproblemen vertoonde. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was om de omgang met zijn moeder zo spoedig mogelijk op te starten, onder begeleiding van een gezinsvoogd. De rechtbank heeft de zorgen van de vader over de omgangsregeling en de ondertoezichtstelling gehoord, maar oordeelde dat de vader, door zijn over-beschermende houding, niet in staat was om de minderjarige de noodzakelijke ondersteuning te bieden. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige uitgesproken, omdat de geestelijke belangen van het kind in gevaar waren door de huidige opvoedsituatie.
De beschikking houdt in dat de vrouw recht heeft op omgang met de minderjarige gedurende acht begeleide contacten van twee uur per drie weken, onder begeleiding van de Stichting Kompaan. De rechtbank heeft benadrukt dat de medewerking van beide ouders cruciaal is voor het welzijn van de minderjarige en dat het niet opvolgen van aanwijzingen van de gezinsvoogd gevolgen kan hebben voor de ouderlijke verantwoordelijkheden.