RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. M.C. Frissart-Kallenbach,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gevestigd te Amsterdam, verweerder,
gemachtigde, mr. D.M.G.M.W. Heijnen, werkzaam bij het Uwv te Helmond.
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het bestuur van het Lisv.
Op 28 mei 1998 is eiser uitgevallen voor zijn werk als freezer/metaalbewerker via een uitzendbureau bij [werkgever] te [plaats] wegens hoofdpijn en trillende knieënaanvallen van trillingen aan het rechter been en schouder. In verband hiermee is eiser, bij besluit van 5 april 2002, met ingang van 27 mei 1999 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 augustus 2002 is de WAO-uitkering van eiser welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %, door verweerder met ingang van 7 oktober 2002 ingetrokken.
De tegen de besluiten van 5 april 2002 en 8 augustus 2002 door eiser ingediende bezwaren zijn bij besluit van 20 december 2002 ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit, voor zover betrekking hebbend op de beëindiging per 7 oktober 2002, heeft eiser beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 juni 2004, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Aan de orde is de vraag of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 7 oktober 2002 terecht en op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 15 %.
Verweerder heeft aan zijn beslissing het standpunt ten grondslag gelegd dat eiser met ingang van 7 oktober 2002 geschikt is te achten voor zijn eigen werk als kwaliteitscontroleur bij een andere werkgever. Verweerder is van mening dat niet het laatst verrichte werk als freezer/metaalbewerker als maatman dient te worden genomen.
Eiser stelt zich kort gezegd op het standpunt dat hij niet in staat is zijn eigen werk als kwaliteitscontroleur te verrichten. Ter onderbouwing heeft eiser zelf een werkomschrijving opgesteld, aangevuld met twee verklaringen van (ex)medewerkers. Verder is eiser van mening dat verweerder niet zonder nieuwe feiten of omstandigheden kon terugkomen op het eerdere besluit van 5 april 2002, omdat dat besluit onherroepelijk is geworden. In dat verband is gewezen op de uitspraak van de CRvB d.d. 16 april 1998, gepubliceerd in USZ 1998/166.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op de eerste plaats vast dat het toekenningsbesluit van 5 april 2002 nog niet onherroepelijk was op het moment dat verweerder besloot eisers WAO-uitkering te beëindigen, omdat eiser tegen het besluit van 5 april 2002 bezwaar had gemaakt. Reeds om die reden gaat deze grief van eiser niet op.
De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen grieven heeft aangevoerd tegen de voor hem geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Daarom zal de rechtbank uitgaan van het belastbaarheidspatroon, zoals dat is vastgesteld op 2 november 1993 en door verweerder onveranderd van toepassing is geacht per 7 oktober 2002.
Met betrekking tot de maatman overweegt als volgt.
De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige in zijn keuze om als maatman niet te nemen de laatstelijk verrichte functie als freezer/metaalbewerker, nu eiser in die functie slechts twee maanden heeft gewerkt en in een vorige beroepsprocedure, bij uitspraak van 1 december 2000, zaak AWB 00/637 ZW is geoordeeld dat de belasting in die functie de voor eiser geldende belasting overstijgt. Aangezien deze overschrijding van de belasting ook reeds gold bij aanvang van de werkzaamheden als freezer/metaalbewerker moet worden geconcludeerd dat eiser voor dit werk nimmer geschikt is geweest. Om die reden dient te worden afgeweken van de hoofdregel dat de laatstelijk voor de datum uitval verrichte functie als maatmanfunctie moet gelden.
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht als maatman de functie van kwaliteitscontroleur bij [bedrijf] Brabant B.V. (hierna: [bedrijf]) te [plaats] heeft genomen.
Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Eiser was van 1 juni 1986 tot 1 januari 1991 werkzaam bij [bedrijf] als kwaliteitscontroleur. Aansluitend ontving eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet tot 14 april 1991.
Eiser werd door zijn voormalige werkgever beschouwd als een vakman en hij heeft deze werkzaamheden, na te zijn begonnen als draaier, vanwege zijn bekwaamheden gedurende 40 uur per week zonder noemenswaardig ziekteverzuim 5,5 jaar verricht.
De rechtbank merkt in dit verband op dat de vraag of eiser geschikt is te achten voor zijn eigen werk als kwaliteitscontroleur ter volle toetsing voorligt, omdat het thans bestreden besluit ziet op een latere datum, 7 oktober 2002, dan de datum waarover in het verleden door de rechtbank is geoordeeld (25 april 1994). In dit verband verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 7 november 2000, gepubliceerd in USZ 2001/1.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het besluit tot beëindiging van eisers WAO-uitkering per 7 oktober 2002 geen stand kan houden. Zij heeft daarbij het volgende laten wegen.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad rechtvaardigt geschiktheid voor maatmanarbeid in beginsel de vooronderstelling dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Dit is slechts anders indien hervatting in de oude functie niet mogelijk is en zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen welke de juistheid van die vooronderstelling aantasten. Daarvan is onder meer sprake indien hervatting in de oude functie niet meer mogelijk is. Dan dient te worden nagegaan of gelijksoortige arbeid met een zelfde belasting en beloning in voldoende mate op de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Zie onder meer de uitspraak van de CRvB d.d. 5 juli 1995, gepubliceerd in RSV 1996/119.
Uit de rapportage van arbeidsdeskundige Pelser van 7 augustus 2002 is gebleken dat sedert 1 januari 2002 de functie van kwaliteitscontroleur niet meer bestaat bij eisers oude werkgever [bedrijf], maar is overgedragen aan een ander bedrijf. De arbeidsdeskundige heeft geïnformeerd bij dat andere bedrijf en heeft begrepen dat de functie van kwaliteitscontroleur nog steeds bestaat en dat in de belastingsaspecten niet wezenlijk iets is veranderd.
De rechtbank stelt vast dat de conclusie van de arbeidsdeskundige, dat het werk als kwaliteitscontroleur nog steeds bestaat, niet met verifieerbare bescheiden is onderbouwd, zodat thans onvoldoende vaststaat dat aan het hierboven geformuleerde criterium door de Raad is voldaan, inhoudende dat is aangetoond dat soortgelijke arbeid qua belasting en beloning in voldoende mate op de arbeidsmarkt voorhanden is. De enkele mededeling over één bedrijf in de rapportage van de arbeidsdeskundige acht de rechtbank onvoldoende.
In verband met het voorgaande moet worden geconcludeerd dat zich in casu een bijzonderheid voordoet, die een aantasting oplevert van de vooronderstelling dat eiser niet arbeidsongeschikt is.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat aan de verklaringen van eiser en de twee ex-medewerkers van [bedrijf] omtrent de functiebelasting van kwaliteitscontroleur bij [bedrijf] niet dat gewicht kan worden toegekend dat eiser daaraan gehecht wil zien. Daarbij is in aanmerking genomen dat de door eiser gemaakte werkomschrijving, in het midden latend wat daarvan zij, niet meer kan worden geverifieerd, nu een bedrijfsgebonden functieomschrijving van de oude functie van kwaliteitscontroleur ontbreekt en deze functie inmiddels bij [bedrijf] is verdwenen.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit van 20 december 2002, voor zover aangevochten, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen en derhalve onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Dit besluit komt in zoverre wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het vorenoverwogene.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 322,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
· 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
· waarde per punt € 322,00
· wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 29,00 dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de beëindiging per 7 oktober 2002;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van 4 september 2002 dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 29,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 322,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es- de Vries als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A. Blokker als griffier op 1 juli 2004.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.