RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Zaaknummer : 113355 / KG ZA 04-469
Datum uitspraak: 3 augustus 2004
Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaak van:
[ naam eiseres],
wonende te [ woonplaats eiseres]
eiseres bij exploot van dagvaarding van 12 juli 2004,
procureur mr. C.F.M.L. van Beukering-Michielsen,
[ naam gedaagde],
wonende te [ woonplaats gedaagde],
gedaagde bij gemeld exploot,
advocaat mr. M.P.H.A. Senders.
Partijen zullen hierna worden aangeduid respectievelijk als "de vrouw" en "de man".
De vrouw heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
Ter zitting van 22 juli 2004 zijn partijen, zoals vooraf was aangekondigd, niet verschenen. Zij hebben bij faxbrief van 22 juli 2004 te kennen gegeven dat zij alsnog onderling overeenstemming hebben bereikt over het geschil en wel op de wijze als in die faxbrief aangegeven.
Partijen hebben beiden verzocht om het overeengekomene in een vonnis op te nemen met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, waarbij zij, als dat verzoek wordt ingewilligd, aangegeven hebben dat zij dan geen behoefte meer hebben aan een mondelinge behandeling.
Kort samengevat komen deze er op neer dat de man, zonder te wachten op de uitspraak in de aanhangige voorlopige voorzieningenprocedure, welke bij de rechtbank bekend staat onder 111782 / FA RK 04-2254, alle inboedelgoederen heeft laten verwijderen uit de woning van partijen.
De vrouw vordert in dit kort geding, kort weergegeven, terugplaatsing door de man van de inboedelgoederen in de woning van partijen, zulks op straffe van een dwangsom.
Uit de correspondentie blijkt dat partijen het alsnog eens zijn geworden en overeengekomen zijn dat:
* de in bijlage 1 ("vermissingslijst spullen") genoemde inboedelgoederen (behoudens de doorgestreepte goederen) toebehoren aan de vrouw;
* de op bijlage 2, inhoudende een verklaring van de vrouw, vermelde inboedelgoederen toebehoren aan de man;
* de man zorgdraagt dat de op bijlage 1 genoemde goederen uiterlijk op 31 juli 2004 worden geretourneerd aan het adres [ X ] in de staat waarop zij zich laatstelijk in de woning bevonden;
* de man een dwangsom verbeurt ter grootte van éénduizend euro (? 1.000,00) per dag of dagdeel dat hij na 31 juli 2004 in gebreke blijft die goederen te retourneren;
* de inboedelgoederen door voornoemde regeling definitief zijn verdeeld, dat partijen ter zake de inboedel niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar finale kwijting verlenen na nakoming van het vorenstaande;
* de kosten van deze procedure worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.
./. 4.2. De faxbrief d.d. 22 juli 2004, met daarin het overeengekomene, alsmede de daarbij behorende bijlage 1 en bijlage 2, zijn aan dit vonnis gehecht. De getroffen schikking is voor akkoord ondertekend door de advocaten van partijen.
4.3. In casu is op verzoek van de eisende partij, de vrouw, dag en tijdstip voor het kort geding bepaald. Artikel 254 Rv. gaat er in beginsel ook van uit dat er een terechtzitting zal plaatsvinden en dat tegen de daarvoor vastgestelde datum en tijdstip gedagvaard wordt. Er zijn uitzonderingen op deze dagvaardingsregel, zoals in geval van vrijwillige verschijning (255 lid 2 Rv) of bij het deurwaarders-kort geding dat aanvangt met een proces-verbaal (255 lid 3 Rv). Zo zijn er ook uitzonderingen mogelijk op het beginsel dat eerst na de terechtzitting een voorlopige voorziening getroffen wordt, bijvoorbeeld in het geval de man het kort geding niet wil afwachten, er sprake is van bijzondere spoed en de eisende partij vóór de zitting verzoekt om een tijdelijke voorlopige voorziening. Kortom er zijn op de in artikel 254 Rv vervatte hoofdregel de nodige uitzonderingen mogelijk.
Niet valt in te zien waarom er in bepaalde gevallen niet een uitzondering gemaakt zou mogen worden op de hoofdregel dat er een terechtzitting plaats dient te vinden, hetgeen overigens bijvoorbeeld ook regelmatig in voorlopige voorzieningenprocedures als bedoeld in artikel 821 Rv en in bodemprocedures ter zake van (echt)scheiding voorkomt. Indien overwogen wordt om af te wijken van de hoofdregel is daarbij echter wel bijzondere voorzichtigheid geboden omdat een van de meest fundamentele beginselen van het burgerlijk procesrecht het recht op rechterlijk gehoor c.q. het recht van hoor en wederhoor dan wel het verdedigingsbeginsel is (artikel 19 Rv; vide HR 31-01-1974, NJ 1976/146).
In casu zijn zowel de eisende (de vrouw) als de gedaagde partij (de man) noch in persoon, noch bij procureur of gemachtigde, op de terechtzitting van 22 juli 2004 waartegen met toestemming van de voorzieningenrechter gedagvaard was verschenen, hetgeen zij vooraf hebben aangekondigd. In plaats daarvan hebben zij bij faxbrief d.d. 22 juli 2004 bericht dat zij een minnelijke regeling getroffen hebben welke zij graag in een vonnis vastgelegd willen zien.
De situatie dat de vrouw niet is verschenen en dat de man "verstek tegen eiseres" vraagt, doet zich in het onderhavige geval dus niet voor. Door het niet-verschijnen van de man dient tegen deze, mede gelet op hetgeen hieronder nog nader overwogen zal worden, wel verstek verleend te worden (139 Rv.), nu blijkens de stukken de formaliteiten in acht zijn genomen -zoals een behoorlijke oproeping van de man waarbij de gegeven dagvaardingstermijn in acht is genomen- en bovendien de man ook te kennen heeft gegeven niet te zullen verschijnen op de bepaalde terechtzitting. Normaal gesproken leidt verstekverlening tot toewijzing van de vordering, tenzij deze de voorzieningenrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Partijen hebben echter, zoals vermeld, medegedeeld dat zij ter terechtzitting niet zouden verschijnen omdat zij alsnog in onderling overleg, nadat de kort gedingprocedure reeds bij dagvaarding aanhangig was gemaakt, de zaak in der minne geschikt hebben en zij thans vastlegging in een vonnis vragen van de getroffen schikking.
Als partijen, of althans één van hen, ter terechtzitting verschenen zou(den) zijn, zou de bereikte schikking op verzoek van (een van) die partij(en) in een proces-verbaal vastgelegd zijn op de wijze als vermeld in artikel 87 lid 3 Rv en zou de uitgifte van dat proces-verbaal in executoriale vorm hebben plaatsgevonden. In casu kan dat door het niet verschijnen niet.
Niet valt in te zien waarom in het onderhavige geval de bereikte schikking, welke ondertekend is door de advocaten van partijen, niet in een vonnis vastgelegd kan worden als dat vonnis, zoals in casu het geval is, geheel gebaseerd is op de resultaten van de schikkingsonderhandelingen en partijen voor het overige hun stellingen en weren blijkbaar hebben laten varen. Dit betekent tevens dat de oorspronkelijke vordering niet kan worden toegewezen, nu de schikking het aanvankelijk gevorderde geheel vervangt.
Bij het voormelde heeft de voorzieningenrechter nog acht geslagen op het navolgende. De bevoegdheid welke de wet geeft aan de rechter om een zaak ambtshalve te schikken kan deze ook uitoefenen als verstek tegen de man is verleend. Een verzoek daartoe van (een van) partijen is zelfs niet nodig.
Nu partijen de zaak geschikt hebben en de voorzieningenrechter gronden aanwezig acht om zich daaraan te conformeren, beperkt de rechterlijke bemiddeling zich in feite tot de vaststelling dat een schikking is getroffen en dat deze zich leent voor vastlegging als verzocht. Er is immers voldoende gesteld met betrekking tot de bevoegdheid en spoedeisendheid, de schikking is duidelijk genoeg verwoord en een mondelinge toelichting is dus niet nodig.
Mede gelet op proceseconomische redenen, het door de overheid steeds meer propaganderen van mediation, alsmede het gegeven dat in elk geval bij geschillen die, zoals deze zaak, betrekking hebben op, dan wel raakvlakken hebben met, personen- en familierecht het duidelijk de voorkeur verdient als deze alsnog onderling buiten een zitting om geregeld (kunnen) worden, zal de voorzieningenrechter dan ook als verzocht vonnis wijzen, met dien verstande dat aan de dwangsomsanctie een rechterlijke matigingsbevoegdheid van de hierna te vermelden inhoud zal worden verbonden.
Een extra zitting, waarom partijen hebben verzocht als de schikking niet vastgelegd wordt in een vonnis, zou in deze procedure als overbodig en zelfs als onnodig belastend voor partijen aangemerkt moeten worden en bovendien feitelijk niet tot een ander resultaat leiden dan thans het geval is, namelijk het verkrijgen van een executoriale titel voor de getroffen schikking.
De voorzieningenrechter ziet in het onderhavige kort geding, alles overwegende, dan ook geen reden om het verzoek om vastlegging van de getroffen schikking in een vonnis af te wijzen (in andere zin Rb Breda 03-03-2004, EB 2004, aflevering 7/8 nr. 53).
De kosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd als na te melden.
stelt de verdeling van de inboedelgoederen tussen partijen vast als overwogen in r.o. 4.1.;
beveelt de man medewerking te verlenen aan de levering van de in de verdeling betrokken goederen op de wijze als tussen partijen overeengekomen;
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een dwangsom ten bedrage van ? 1.000,00 voor elke dag dat de man na 31 juli 2004 in gebreke blijft om de op bijlage 1 genoemde goederen te retourneren, zoals tussen partijen overeengekomen, met dien verstande:
- dat deze dwangsomsanctie vatbaar zal zijn voor matiging door de rechter, voorzover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
- dat deze dwangsomsanctie slechts zal gelden na betekening van dit vonnis aan de man;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W.P. van Gelder, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.