RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiser], wonende te Utrecht, eiser,
gemachtigde mr. H. van Drunen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder.
Bij brief van 14 november 2003 heeft eiser bij verweerder een klacht ingediend over diens handelwijze en tevens verzocht een afschrift van alle documenten te verstrekken die zijn opgesteld naar aanleiding van zijn verzoek tot informatieverstrekking van 1 juli 2003 en/of bezwaar tegen de fictieve weigering van verweerder een besluit te nemen terzake dit verzoek.
Verweerder heeft bij brief van 25 november 2003 de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 4 december 2003 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 december 2003 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft hiertegen bij brief van 5 januari 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 mei 2004, waar de gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.A. van Crey.
De rechtbank heeft ingevolge artikel 8:68, eerste lid, van de Awb het onderzoek nadien heropend en eisers gemachtigde om informatie gevraagd.
Partijen hebben nadien schriftelijk toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
Eiser heeft bij brief van 30 juni 2003 verzocht om afschriften van de correspondentie, en andere documenten, tussen de Stichting voor Turks-Nederlandse Vriendschap Turan (hierna: de Stichting Turan) en de gemeente Eindhoven en zijn gemeentelijke instellingen inzake subsidie-verzoeken, toezeggingen, afwijzingen en verantwoording sinds januari 1997 en eventueel documenten terzake fondsen of andere soortgelijke instellingen waarvan de betreffende organisaties financiële steun ontvangen. Bij brief van 25 juli 2003 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering van verweerder een besluit op dit verzoek te nemen. Voorts heeft eiser op 10 november 2003 beroep ingesteld bij de rechtbank, geregistreerd onder nummer 03/3068, tegen de fictieve weigering van verweerder te beslissen op dit bezwaar.
Bij brief van 14 november 2003 heeft eiser in de onderhavige zaak een klacht ingediend over de handelwijze van verweerder in bovenstaande procedure en verweerder verzocht alle stukken in verband met het verzoek en bezwaar in de bovenstaande procedure te verstrekken. Verweerder heeft deze brief van 14 november 2003 in zijn geheel aangemerkt als klacht en de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering te beslissen op dit verzoek.
Verweerder heeft bij besluit van 19 december 2003 dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op grond van het volgende. Aangezien er geen sprake is van correspondentie, memo's of andere stukken waarop het verzoek vervat in de brief van 14 november 2003 betrekking zou kunnen hebben, kan dientengevolge hierover geen besluit worden genomen. Daar er derhalve geen sprake is van een besluit, richt het bezwaarschrift zich dan ook niet tot enig besluit, aldus verweerder.
Verweerder heeft in de zaak met nummer 03/3068 na het beroepschrift van eiser van 10 november 2003 op 16 december 2003 op het bezwaar beslist en daarnaast alsnog informatie verschaft. Nadat eiser in die zaak zijn beroepschrift had aangevuld, heeft verweerder nadere stukken terzake de Stichting Turan overgelegd en heeft eiser zijn beroep in die zaak ingetrokken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiser in beroep een procesbelang heeft.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in zijn uitspraak van 16 juli 2003 (nummer 200301144/1) kan een belanghebbende bij de terzake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel procesbelang heeft, in die zin dat hij een rechtens relevant belang heeft bij een inhoudelijk oordeel.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat alle stukken met betrekking tot de Stichting Turan aan eiser zijn verstrekt. Nu de gemachtigde van eiser ter zitting niet heeft kunnen aangeven welke stukken eiser nog wenst te ontvangen, stelt de rechtbank vast dat verweerder geheel tegemoetgekomen is aan het verzoek van eiser. Derhalve is hierin geen grond gelegen een procesbelang van eiser aan te nemen. De vraag is of er andere redenen zijn om procesbelang aan te nemen.
Door de gemachtigde van eiser is aangevoerd dat eisers procesbelang is gelegen in een vergoeding door verweerder voor de door eiser in bezwaar gemaakte kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Mr. H. van Drunen heeft bij de rechtbank op eigen naam een procedure gevoerd en is bij de rechtbank verder bekend als gemachtigde van [eiser] en [eiser]. In die laatste hoedanigheid heeft hij gebruik gemaakt van briefpapier op naam van Juridisch Adviesbureau Maury, waarop geen telefoon- en/of faxnummer staat. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 februari 2004 (nummer 200303712/1) blijkt dat mr. H. van Drunen werkzaam is bij Juridisch Adviesbureau mr. Patrick Maury en mr. Hans van Drunen. Gebleken is dat in de Cdfoongids geen Juridisch adviesbureau Maury of Juridisch Adviesbureau mr. Patrick Maury en mr. Hans van Drunen staat vermeld.
Gelet op dit alles, bezien in samenhang met de omstandigheid dat mr. Van Drunen in het beroepschrift niet eisers adres, maar alleen een postbusnummer in Utrecht heeft vermeld, terwijl eisers handtekening onder de door hem in deze zaak overgelegde machtiging anders is dan die onder de machtiging inzake 03/3068, is bij de rechtbank de vraag gerezen of eiser en zijn gemachtigde wel verschillende personen zijn en of Juridisch adviesbureau Maury (of Juridisch Adviesbureau mr. Patrick Maury en mr. Hans van Drunen) wel bestaat.
Omdat een proceskostenveroordeling alleen uitgesproken kan worden als sprake is van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, heeft de rechtbank aan mr. Van Drunen gevraagd informatie te geven over zijn dagelijkse werkzaamheden ten behoeve van Juridisch Adviesbureau Maury. Verder zijn vragen gesteld over het dienstenpakket, het aandeel van het verlenen van rechtshulp in dat pakket, een mogelijke inschrijving in het Handelsregister en het adres van eiser.
In antwoord op de brief van de rechtbank heeft mr. Van Drunen op 2 juni 2004 aangegeven dat zijn dagelijkse werkzaamheden omvatten het adviseren van clienten omtrent de Wob en andere regelgeving en het voeren van bezwaar- en beroepsprocedures. Deze werkzaamheden zijn de hoofdbron van inkomsten, terwijl het verlenen van rechtshulp een vast (en het grootste) bestanddeel vormt van het dienstenpakket van zijn bureau. Het bureau is niet ingeschreven in het Handelsregister omdat het uitsluitend juridische adviezen verstrekt en daarmee niet inschrijfplichtig is, aldus mr. Van Drunen. In de brief is verder eisers adres in Rotterdam vermeld. In het briefhoofd is thans wel het telefoonummer van Juridisch Adviesbureau Maury vermeld.
Mr. Van Drunen is nadien opnieuw aangeschreven. Verzocht is om, indien Juridisch Adviesbureau Maury zijn eenmanszaak is, kopieën van zijn belastingaangifte - en aanslag over 2002 over te leggen, dan wel, indien sprake is van een loondienstverhouding, kopieën van arbeidsovereenkomst en jaaropgave over te leggen.
Mr. Van Drunen heeft in zijn brief van 5 juli 2004 aangegeven uit privacy-overwegingen niet bereid te zijn afschriften van zijn belastingaangifte en - aanslag over 2002 over te leggen.
De brieven van mr. Van Drunen hebben de bij de rechtbank bestaande twijfel niet weggenomen. Inschrijving in het Handelsregister mag dan niet verplicht zijn, een dergelijke inschrijving maakt wel duidelijk wat het dienstenpakket omvat. Ook anderszins heeft mr. Van Drunen niet aannemelijk gemaakt dat hij tegen betaling als juridisch adviseur werkzaamheden verricht. Om die reden merkt de rechtbank de verleende rechtsbijstand niet aan als beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Derhalve is ook hierin geen grond gelegen een procesbelang van eiser aan te nemen.
Al het hiervoor overwogene brengt met zich dat eiser niet in zijn beroep kan worden ontvangen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. J.W. Brunt als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.P.C.Anssems als griffier op 18 november 2004.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.