ECLI:NL:RBSHE:2005:AS4019

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
119696 / kg za 04-796
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.F.M. Strijbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen door klokkenluider over gemeente en bestuursorganen

In deze zaak heeft de gemeente Geldrop-Mierlo in kort geding een vordering ingesteld tegen Adrianus Marius Lambertus van Rooij en de besloten vennootschap Ecologisch Kenniscentrum B.V. De gemeente vorderde onder andere dat Van Rooij zijn grievende uitlatingen over de gemeente en haar ambtenaren zou staken en rectificatie zou aanbrengen op een website. De uitlatingen van Van Rooij betroffen beschuldigingen van valsheid in geschrifte, het helpen van strafbare feiten, misbruik van gemeenschapsgeld en het vormen van een criminele organisatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitlatingen van Van Rooij in sommige gevallen te sterk waren aangezet en onnodig grievend waren, wat de eer en goede naam van de gemeente aantastte. De rechter wees de vordering tot rectificatie af, omdat dit de indruk zou wekken dat de gemeente geen verwijt te maken viel, wat niet het geval was. De rechter oordeelde dat de gemeente grotendeels in het gelijk werd gesteld, maar dat de vordering tot rectificatie niet kon worden toegewezen. De gemeente kreeg wel gelijk in de vordering tot het staken van de uitlatingen en het opleggen van een dwangsom voor verdere overtredingen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk waren gesteld. De uitspraak vond plaats op 27 januari 2005.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS IN KORT GEDING
Zaaknummer : 119696 / KG ZA 04-796
Datum uitspraak: 27 januari 2005
Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE GELDROP-MIERLO,
zetelende te Geldrop,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 13 december 2004,
procureur mr. M.T.C.A. Smets,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ECOLOGISCH KENNISCENTRUM B.V.,
gevestigd te Sint-Oedenrode,
2. Adrianus Marius Lambertus VAN ROOIJ,
wonende te Sint-Oedenrode,
gedaagden bij gemeld exploot,
Partijen zullen hierna ook met "de gemeente" en "Van Rooij" worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. De gemeente heeft, na vermeerdering van eis, in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De procureur van de gemeente heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties. Namens de gemeente zijn de volgende stukken in het geding gebracht: de dagvaarding met vijf bijlagen; een brief van 11 januari 2005 met drie bijlagen en een ter zitting overgelegde produktie.
1.3. Gedaagden hebben verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities met producties. Namens hen zijn de volgende producties in het geding gebracht: een brief van 24 december 2004 met negen bijlagen; een brief van 29 december 2004 van 10 pagina's; een brief van 30 december 2004, een brief van 4 januari 2005 met vijftien bijlagen; een brief van 9 januari 2005 met drie bijlagen en een brief van 11 januari 2005 met één bijlage.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Gedaagde sub 2 treedt op diverse wijzen als klokkenluider naar buiten op, onder meer via de hieronder nog nader te noemen website. Voorts treedt hij in een groot aantal gevallen op als gemachtigde in bestuursrechtelijke geschillen in de zin van artikel 2:1 Algemene wet bestuursrecht. Vaak doet gedaagde sub 2 dat (tevens) in zijn hoedanigheid van bestuurder van gedaagde sub 1. Voor de onderhavige procedure is het verschil tussen beide hoedanigheden niet erg van belang en heeft het ook geen onderdeel van het debat van partijen uitgemaakt. Gedaagden zullen daarom - in navolging van het spraakgebruik van partijen - gezamenlijk worden aangeduid met "Van Rooij", waarbij genoemd verschil meestentijds op de achtergrond zal blijven.
2.2. Van Rooij treedt in enkele bestuursrechtelijke geschillen tussen Burgemeester en Wethouders (hierna: B&W) van de gemeente Geldrop-Mierlo en mevrouw J. van Kessel, wonende te Mierlo aan de Broekstraat 43, op als gemachtigde van mevrouw van Kessel. Achtergrond van deze procedures is meestal de overlast die Van Kessel zegt te ondervinden van het tegenover haar woning gelegen varkensbedrijf van J. Swinkels. Op het terrein van Swinkels gelegen aan de Broekstraat 28 bevindt zich een tweede woning. Bij de bepaling van de toelaatbare stankcirkel voor het varkensbedrijf is er vanuit gegaan dat die tweede woning een agrarische bestemming heeft. Volgens een uitspraak van de Raad van State is die status evenwel die van een burgerwoning, hetgeen betekent dat de feitelijk toelaatbare stankcirkel kleiner is dan de thans gehanteerde. Van Kessel heeft er daarom belang bij dat de kleinere stankcirkel wordt gehanteerd, hetgeen inhoudt dat zij belang heeft bij het handhaven van de wetgeving die uitgaat van het bestaan van de status van burgerwoning.
2.3. Bij uitspraak van 17 maart 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat het college van B&W een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van haar uitspraak. In die uitspraak is vermeld dat het college van B&W handhavend dient op te treden tegen het met het bestemmingsplan "Broek 1990" strijdig gebruik van de burgerwoning Broekstraat 28.
2.4. Tegen de (fictieve) weigering van het college om een nieuw besluit te nemen, heeft Van Rooij beroep aangetekend bij deze rechtbank, sector bestuursrecht. Bij uitspraak van 18 oktober 2004 heeft de rechtbank beslist dat het college van burgemeester en wethouders binnen twee weken na 26 oktober 2004 een nieuw besluit moet hebben genomen overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Raad van State.
2.5. Geen twee maar vier weken later, op 23 november 2004, heeft het college een nieuw besluit genomen, en daarin beslist dat het gebruik van de burgerwoning Broekstraat 28 in strijd met het bestemmingsplan "Broek 1990" tot 18 maart 2005 mag worden voortgezet alvorens tot handhavingsaanschrijvingen zal worden overgegaan.
2.6. Van Rooij had in een door hem opgemaakt beroepschrift van 4 september 2004 aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende opgenomen:
"Al vanaf 1997 vinden er door burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (voorheen: Mierlo) in samenspanning met J.P. Swinkels met de wet strijdige bestuurlijke handelingen plaats die zijn gericht tegen appellant.
Door zowel Burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (voorheen: Mierlo) alswel J.P. Swinkels worden al jarenlang de ene na de andere valsheid in geschrifte gepleegd om het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het perceel Broekstraat 28 te laten voortbestaan.
Hiermee hebben wij feitelijk bewezen dat burgemeester en wethouders met misbruik van grote bedragen aan gemeenschapsgeld (uren ambtenaren en kosten van gerechtelijke procedures) de heer J.P. Swinkels vanaf 1997 (7 jaar lang) hebben geholpen met het plegen van strafbare feiten en economische delicten. Als gevolg daarvan heeft de heer Swinkels met misbruik van gemeenschapsgeld zich in die 7 jaar grof onrechtmatig kunnen verrijken".
en:
"Met vorenstaande feitelijke informatie is onomstotelijk komen vast te staan dat het niet (rechtstreeks) gecoördineerd zijn van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (bestemmingsplan) met de Wet Milieubeheer, en de huidige jurisprudentie hierover bij de Raad van State, door BenW wordt gebruikt om daarmee in samenspanning met J.P. Swinkels tegen appellant overheidsterreur toe te passen".
2.7. Dit beroepschrift heeft Van Rooij tevens op internetsite www.sdnl.nl/ekc-van-kessel-1.htm geplaatst.
2.8. Bij brief van 10 november 2004 heeft de raadsman van de gemeente Van Rooij gesommeerd om de uitlatingen zoals Van Rooij in zijn beroepschrift heeft opgenomen, onmiddellijk te beëindigen. Hieraan heeft Van Rooij in zoverre gehoor gegeven dat hij op 10 januari 2005 de Stichting Sociale Databank te Huizen heeft verzocht om alle brieven die op internet staan over (de zaken van) Van Kessel te verwijderen.
3. Het geschil
3.1. De gemeente vordert thans in dit kort geding, kort weergegeven, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- Van Rooij te veroordelen om zijn grievende uitlatingen en geuite beschuldigingen jegens de gemeente en de in haar dienst werkzame bestuurders en ambtenaren na dit vonnis met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden;
- Van Rooij te veroordelen om onmiddellijk na dit vonnis de open brief van 4 september 2004 aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van de website www.sdnl.nl/ekc-van-kessel-1.htm te verwijderen, althans te doen verwijderen en verwijderd te houden.
- Van Rooij een dwangsom van ? 5.000,00 op te leggen per overtreding en per dag dat de overtreding voortduurt;
- subsidiair een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vernemen te behoren, op straffe van een dwangsom;
- Van Rooij te veroordelen om onmiddellijk na dit vonnis op de website www.sdnl.nl/ekc.htm en direct vooraan op de home page, althans op een voor iedere bezoeker van de website direct herkenbare en prominente plaats, van de website www.sdnl.nl de volgende rectificatie te plaatsen:
"Rectificatie:
Hierbij verklaren Ecologisch Kennis Centrum B.V. en de heer A.M.L. van Rooij de gemeente Geldrop-Mierlo, haar bestuursorganen en de bij haar in dienst zijnde bestuurders en ambtenaren ten onrechte en dientengevolge onrechtmatig te hebben beschuldigd van:
- het plegen van valsheid in geschrifte;
- de heer J.P. Swinkels behulpzaam te zijn met het plegen van strafbare feiten en economische delicten;
- het misbruiken van grote bedragen aan gemeenschapsgeld;
- het deelnemen aan een criminele organisatie.
Aan voornoemde beschuldigingen liggen geen feiten ten grondslag opgrond waarvan wij deze aan het adres van de gemeente hadden mogen maken".
althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen rectificatie, met bepaling dat deze tekst vanaf het moment van plaatsing gedurende een termijn van zes maanden op voornoemde websites geplaatst blijft en de vordering tot rectificatie te versterken met een dwangsom van ? 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat Van Rooij niet voldoet aan de verplichting tot rectificatie.
- Van Rooij te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. De gemeente legt daaraan het navolgende ten grondslag.
Van Rooij handelt onrechtmatig jegens de gemeente door zich in zijn geschriften op onjuiste en zeer grievende wijze uit te laten over de gemeente en de in haar dienst werkzame bestuurders en ambtenaren, waardoor de eer en de goede naam van de gemeente op onaanvaardbare wijze worden aangetast. De gemeente doelt op uitlatingen met de volgende inhoud en strekking:
a) de gemeente pleegt valsheid in geschrifte;
b) de gemeente helpt de heer J.P. Swinkels met het plegen van strafbare feiten en economische delicten;
c) de gemeente maakt daartoe misbruik van grote bedragen aan gemeenschapsgeld;
d) de gemeente vormt samen met de heer J.P. Swinkels een samenspannende criminele organisatie.
3.3. Het verweer van Van Rooij tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
i. Hij maakt bezwaar tegen de ter zitting ingebrachte vermeerdering van eis.
ii. De uitlatingen van Van Rooij zijn op waarheid gebaseerd. Burgemeester en wethouders hebben op ongeoorloofde wijze de heer J.P. Swinkels geholpen bij het met het bestemmingsplan "Broek 1990" strijdig gebruik van de burgerwoning Broekstraat 28 ten behoeve van zijn agrarisch bedrijf op Broekstraat 26.
iii. Hij was genoodzaakt zich op deze wijze uit te laten, er stond hem geen andere mogelijkheid meer open. Zijn cliënte verkeerde immers in een noodsituatie.
iv. Hij heeft geen zeggenschap over de rechtspersoon die de website feitelijke beheert.
3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
Ad i
De rechter is van oordeel dat Van Rooij door het feit dat de gemeente haar eis eerst ter zitting heeft vermeerderd, niet in zijn verdediging zijn geschaad. Het gaat immers om hetzelfde feitencomplex terwijl de aanvullende vordering geheel in het (ook te verwachten) verlengde van de andere vorderingen ligt. De rechter zal daarom ook over de door de gemeente ter zitting aanvullend ingestelde vordering oordelen.
Ad ii
4.1. De rechter stelt vooreerst vast dat de door de gemeente als grievend aangemerkte uitlatingen inhoudelijk niet door Van Rooij worden betwist.
4.2. Het kennelijke standpunt van de gemeente dat die uitlatingen zonder meer als onrechtmatig kunnen worden beschouwd nu deze een (lagere) overheidsinstantie betreffen en het ondenkbaar is dat een dergelijke instantie een strafbaar feit als door Van Rooij genoemd zou plegen, neemt de rechter niet over. Van een zodanige ondenkbaarheid is immers geen sprake, hetgeen onder meer blijkt uit de openbare debatten over de wenselijkheid van het onder de strafwetgeving kunnen vallen van lagere overheden. Er zal dus naar de inhoudelijke merites van de uitlatingen moeten worden gekeken.
4.3. Van belang is dat de gemeente de door Van Rooij overlegde producties niet gemotiveerd heeft betwist, zodat vooralsnog van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.
4.4. Nu het gaat om publiekelijk gedane uitlatingen met de vooropgezette bedoeling om die bij een breed publiek bekend te doen zijn, zal de (on)rechtmatigheid van de uitlatingen moeten worden beoordeeld naar de maatstaven die het recht bevat ten aanzien van de zogenaamde onthullingsjournalistiek. Om te beoordelen of een bepaalde publiekelijke uitlating jegens iemand onrechtmatig is wegens aantasting van diens eer en goede naam dient het belang om niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen te worden afgewogen tegen het belang dat misstanden die de samenleving raken niet mogen blijven voortbestaan door gebrek aan bekendheid bij het publiek. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. Voor het oordeel over de onrechtmatigheid zijn met name de volgende omstandigheden relevant: de aard van de gepubliceerde verdenkingen; de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben; de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen; de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal; de inkleding van de verdenkingen; de mate van waarschijnlijkheid dat in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes had kunnen worden bereikt; de kans dat de betreffende informatie ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers in de publiciteit zou zijn gekomen (HR 24 juni 1984, NJ 1984, 801).
4.5. Ten aanzien van de door Van Rooij gedane uitlating dat de gemeente valsheid in geschrifte pleegt overweegt de rechter dat Van Rooij deze kwalificatie baseert op het ontwerpbesluit van het college van B&W van 22 augustus 2000, inhoudende het voornemen om de heer J.P. Swinkels een vergunning te verlenen voor het houden van fokvarkens aan de Broekstraat 26-28 te Mierlo. Volgens Van Rooij is, door in dit ontwerpbesluit naast huisnummer 26 ook huisnummer 28 te vermelden, valsheid in geschrifte gepleegd omdat op het perceel Broekstraat 28 de bestemming "burgerwoning" rust en dit adres reeds om die reden niet voor vergunningverlening in aanmerking kan komen. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat Van Rooij middels de kwalificatie "valsheid in geschrifte" de inkleding te sterk heeft aangezet. Om een gedraging te kunnen kwalificeren als "valsheid in geschrifte" moet sprake zijn van een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Er moet dus in elk geval sprake zijn van opzet met betrekking tot de valsheid van het geschrift. De rechter is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat huisnummer 28 opzettelijk in het ontwerpbesluit is opgenomen. Voorstelbaar is immers dat dit abusievelijk door onoplettendheid is gebeurd. (Waarmee dit natuurlijk op geen enkele wijze is goed gepraat).
4.6. Ook ten aanzien van de uitlating van Van Rooij dat de gemeente de heer J.P. Swinkels helpt met het plegen van strafbare feiten en economische delicten, is de rechter van oordeel dat de inkleding te sterk is aangezet. Met deze uitlating wordt immers onmiskenbaar gesuggereerd dat de gemeente Swinkels opzettelijk strafbare feiten laat plegen. Een dergelijke suggestie vindt naar het oordeel van de rechter geen steun in het feitenmateriaal. De rechter overweegt daartoe dat Van Rooij zijn standpunt heeft gebaseerd op de weigering van de gemeente om een nieuw besluit te nemen zoals bepaald bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 maart 2004 en op het feit dat de gemeente, toen zij eenmaal wel een besluit nam, heeft toegestaan dat de heer Swinkels het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de burgerwoning gelegen aan Broekstraat 28, tot 18 maart 2005 zou voortzetten. Deze handelwijze van de gemeente steunt naar het oordeel van de voorzieningenrechter weliswaar de opvatting dat de gemeente in strijd handelt met het recht, maar rechtvaardigt noch niet de conclusie dat zij de heer Swinkels opzettelijk strafbare feiten laat plegen. De feiten duiden op niet meer dan dat de gemeente Swinkels niet in de weg wil staan bij diens bedrijfsvoering en dat zij daarbij voor lief neemt dat er in strijd met het recht wordt gehandeld en zelfs wellicht strafbare feiten worden gepleegd. Het is overigens aan Van Rooij toe te geven dat dit inderdaad als een misstand lijkt te kunnen worden beschouwd.
4.7. Ten aanzien van de stelling van Van Rooij dat de gemeente misbruik maakt van gemeenschapsgeld oordeelt de rechter dat de inkleding niet onaanvaardbaar sterk is aangezet. Van Rooij heeft aan deze stelling ten grondslag gelegd dat de gemeente vele gerechtelijke procedures voert. Naar de stellige overtuiging van Van Rooij wordt het door de gemeente daartoe aangewende gemeenschapsgeld misbruikt omdat veel door de gemeente gevoerde gerechtelijke procedures niet nodig zouden zijn geweest wanneer de gemeente naar het geldende recht en de rechterlijke uitspraken zou hebben gehandeld. Hoewel het begrijpelijk is dat de gemeente deze uitlating als belastend ervaart, is de rechter van oordeel dat Van Rooij daarmee niet de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Het gaat immers om een mening van Van Rooij, waarvan niet gezegd kan worden dat die zodanig door het feitenmateriaal wordt gelogenstraft, dat Van Rooij redelijkerwijs niet tot die mening zou kunnen komen en hij niet de vrijheid zou hebben die te mogen uiten. Naar het oordeel van de rechter dient het er dan ook voor gehouden te worden dat Van Rooij met zijn uitlating als bedoeld onder c) niet onrechtmatig handelt jegens de gemeente.
4.8. Met de uitlating van Van Rooij dat de gemeente samen met de heer J.P. Swinkels een samenspannende criminele organisatie vormt, wordt kennelijk gedoeld op het misdrijf van artikel 140 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.). Om een gedraging te kunnen kwalificeren als bedoeld in artikel 140 Sr. moet sprake zijn van opzet gericht op het plegen van strafbare feiten. Daarvan is, zoals hiervoor reeds is overwogen, in het onderhavige geval onvoldoende gebleken. De rechter is dan ook van oordeel dat ook hier de inkleding te sterk is aangezet.
4.9. Concluderend dient het ervoor gehouden te worden dat de uitlatingen van Van Rooij onder a), b) en d) qua inkleding te sterk zijn aangezet en derhalve als onnodig grievend dienen te worden gekwalificeerd. Dit met als logisch gevolg dat de eer en goede naam van de gemeente verder worden aangetast dan strikt genomen gerechtvaardigd is. Bovendien heeft te gelden dat Van Rooij zijn doel evenzeer had kunnen bereiken met minder verstrekkende bewoordingen zoals bijvoorbeeld dat de gemeente in strijd met het recht en met rechterlijke uitspraken handelt.
Ad iii
4.10. De stelling van Van Rooij dat hij genoodzaakt was zich op deze wijze uit te laten, omdat er geen andere mogelijkheid voor hem was om zijn doel (naar de rechter aanneemt: handhaving door de gemeente van rechtsorde ten aanzien van het daarmee strijdige gebruik van de burgerwoning op het erf van Swinkels) te bereiken, gaat niet op. Van Rooij heeft immers niet alle voor hem openstaande, minder vergaande, mogelijkheden benut. Zo heeft de gemeente aangegeven met Van Rooij in overleg te willen treden over de kwestie Broekstraat 28, van welke gelegenheid Van Rooij tot op heden geen gebruik heeft gemaakt. Van Rooij heeft hiertegen weliswaar naar voren gebracht dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de gemeente met een concreet voorstel zou komen, maar uit de brief van de gemeente aan Van Rooij waarin Van Rooij wordt verzocht de gesprekspunten op voorhand aan de gemeente te doen toekomen, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam dat het aan Van Rooij was om de volgende stap te zetten. Dat Van Rooij in de veronderstelling verkeerde dat hij de gesprekspunten kon meebrengen naar het gesprek, zoals Van Rooij stelt, acht de rechter dan ook niet waarschijnlijk, te meer nu Van Rooij op 9 januari 2005 uit eigen beweging alsnog de gesprekspunten bij de gemeente heeft ingediend.
Voorts had Van Rooij de gemeente voor de rechter kunnen dagvaarden om een veroordeling te verkrijgen tot naleving door de gemeente op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Zoals hiervoor reeds is overwogen geldt bovendien dat Van Rooij minder verstrekkende bewoordingen had kunnen gebruiken, die tenminste hetzelfde effect zou hebben gehad.
Ad iv
4.11. Hoewel de feitelijke zeggenschap over de genoemde website niet bij Van Rooij berust, moet toch worden aangenomen dat plaatsing van mededelingen daarop niet geheel buiten hem om geschiedt. Het ligt daarom op zijn weg om de geëigende en redelijkerwijs van hem te vergen stappen te ondernemen om de beheerder tot verwijdering en verwijderd houden te bewegen
Slotoverwegingen
4.12. Gelet op het voorgaande komen de vorderingen van de gemeente grotendeels voor toewijzing in aanmerking. De vordering van de gemeente om Van Rooij een rectificatie op te leggen zal evenwel worden afgewezen omdat uit een rectificatie de indruk zou worden gewekt dat de gemeente in het aan de orde zijnde opzicht geen enkel verwijt zou mogen worden gemaakt, terwijl het tegendeel het geval is. Dat brengt tevens mee dat een dergelijke rectificatie in het onderhavige geval ook contraproductief zal uitwerken voor de gemeente, zodat het belang van de gemeente bij dit onderdeel van de vordering te gering is.
4.13. De door de gemeente ter versterking van de veroordeling gevorderde dwangsom zal wel worden toegewezen met dien verstande dat deze op de gebruikelijke wijze zal worden beperkt als hierna te melden en dat hieraan een maximum zal worden verbonden.
4.14. De kosten van de procedure zullen tussen partijen worden gecompenseerd als hieronder zal worden weergegeven. Deze beslissing is gegrond op het feit dat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld en het (voorshands aan te nemen) feit dat de gemeente door haar gewraakte gedrag in ernstige en verwijtbare mate tot de uitlatingen van Van Rooij aanleiding heeft gegeven.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. veroordeelt gedaagden om de grievende uitlatingen en beschuldigingen jegens de gemeente en de in haar dienst werkzame bestuurders en ambtenaren, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.2 onder a), b) en d) na betekening van dit vonnis met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden;
5.2. veroordeelt gedaagden, voor zover dit nog niet is gebeurd, om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de open brief van 4 september 2004 aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van de website www.sdnl.nl/ekc-van-kessel-1.htm te verwijderen, althans te doen verwijderen en verwijderd te houden, althans al het redelijke te doen om de beheerder van die website tot verwijdering en verwijderd te houden te bewegen;
5.3. veroordeelt gedaagden tot betaling aan de gemeente van een dwangsom ten bedrage van ? 1000,00 voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis in strijd zullen handelen met de veroordeling van dit vonnis respectievelijk in gebreke blijven aan de veroordeling van dit vonnis te voldoen, met dien verstande:
- dat boven de som van ? 50.000,00 geen dwangsommen meer worden verbeurd;
- dat deze dwangsomsanctie vatbaar zal zijn voor matiging door de rechter, voorzover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 januari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.