ECLI:NL:RBSHE:2005:AS6171

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 04 / 1552
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor permanente bewoning recreatiewoning en verjaring van invorderingsbevoegdheid

In deze zaak gaat het om de last onder dwangsom die aan eisers is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel. De last hield in dat eisers de permanente bewoning van hun recreatiewoning binnen acht weken na verzending van het besluit dienden te staken en gestaakt te houden. De rechtbank heeft op 4 februari 2005 de zaak behandeld, waarbij eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder was vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom op 26 november 2003 is verzonden. De eisers dienden uiterlijk op 22 januari 2004 de permanente bewoning te beëindigen. De rechtbank overweegt dat de bewoordingen in het besluit duiden op een periode van twintig weken waarin de overtreding beëindigd diende te worden. De rechtbank concludeert dat de laatste termijn voor het verbeuren van de dwangsom op 10 juni 2004 is verstreken. Aangezien er geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend en er geen nieuwe begunstigingstermijn is gesteld, heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers geen belang meer hebben bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

De rechtbank verklaart het beroep van eisers niet-ontvankelijk, omdat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom inmiddels is verjaard. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter D.J. de Lange en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2005. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
AWB 04/1552
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[eiser], eiser, en [eiseres], wonende te
Hardinxveld-Giessendam, tezamen: eisers,
[gemachtigde], juridisch en bestuurlijk adviseur te Hapert,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Verweerder heeft eiser bij ongedateerd besluit, verzonden op 26 november 2003, gelast om het - met het bestemmingsplan strijdige - gebruik van de recreatiewoning op het perceel [adres], kadastraal bekend gemeente Bladel, [adres] ten behoeve van permanente bewoning binnen 8 weken na verzending van het besluit te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ? 2.000,-- per week, met een maximum van ? 40.000,--.
Tegen dit besluit hebben eisers op 28 december 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 april 2004, verzonden op 26 april 2004, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 26 november 2003 gehandhaafd, zij het dat de last is gewijzigd in die zin dat wordt gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning te beëindigen en beëindigd te houden.
Tegen dit besluit hebben eisers per faxbericht van 7 juni 2004 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep is op dezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen.
De zaak is op 4 februari 2005 behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank, waar eisers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [gemachtigde], werkzaam bij verweerders gemeente.
II. OVERWEGINGEN
In deze zaak is aan de orde of verweerders besluit van 20 april 2004, waarbij verweerder zijn besluit van 26 november 2003 tot oplegging van een last onder dwangsom in essentie heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
De rechtbank ziet aanleiding om, alvorens aan de behandeling van de zaak toe te kunnen komen, te bezien of eisers nog wel belang hebben bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
Ingevolge artikel 5:35, eerste lid, van de Awb verjaart de bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd.
De rechtbank stelt vast dat het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom op 26 november 2003 is verzonden. Gelet op de formulering van de last, diende eiser uiterlijk op 22 januari 2004 de permanente bewoning van de recreatiewoning te hebben beëindigd en deze permanente bewoning vervolgens beëindigd te houden.
Naar het oordeel van de rechtbank duiden de bewoordingen "Het maximum van deze dwangsom komt overeen met een nog voortdurend strijdig gebruik van ongeveer 20 weken", in de overwegingen van het besluit erop dat verweerder het oog heeft gehad op het beëindigd houden van de overtreding gedurende een aan de begunstigingstermijn aansluitende periode van twintig weken.
In aanmerking nemende dat geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend en bij het bestreden besluit geen nieuwe begunstigingstermijn is gesteld, liep de laatste termijn van een week waarbinnen een dwangsom kon worden verbeurd derhalve af op 10 juni 2004.
Van de zijde van verweerder is ter zitting verklaard dat na het verstrijken van de begunstigingstermijn wekelijks op het voortduren van de overtreding is gecontroleerd, maar dat aan de hand van de resultaten daarvan nog geen conclusies zijn getrokken over het al dan niet permanent bewoond geweest zijn van de recreatiewoning in de gecontroleerde periode.
Niet kan worden uitgesloten dat een bestuursorgaan, aan de hand van de resultaten van controles in de periode van twintig weken na afloop van de begunstigingstermijn, alsnog kan vaststellen of sprake is geweest van de verbeurte van een dwangsom. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijke vaststelling achteraf, in een geval als dit - waar de last onder dwangsom geldt per week dat de overtreding voortduurt - evenwel niet tot gevolg hebben dat de verjaringstermijn van artikel 5:35, eerste lid, van de Awb eerst op het moment van die vaststelling gaat lopen. De vaststelling of een dwangsom is verbeurd, geschiedt uit de aard der zaak naar het moment waarop de desbetreffende termijn van een week is verstreken.
In dit geval is de laatste termijn van een week gedurende welke een dwangsom kan zijn verbeurd op 10 juni 2004 verstreken. Sedertdien zijn inmiddels zes maanden verlopen. Dit heeft tot gevolg dat, zelfs indien verweerder thans nog zou vaststellen dat aan het eind van iedere week na het verstrijken van de begunstigingstermijn een dwangsom is verbeurd, de bevoegdheid tot invordering daarvan inmiddels zou zijn vervallen. Verweerder kan dan ook niet meer tot invordering van enige dwangsom overgaan.
De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat eisers geen belang meer hebben bij beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, waarbij verweerder zijn besluit tot oplegging van een last onder dwangsom, verzonden op 26 november 2003, in essentie heeft gehandhaafd.
Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. A.G.M. Willems, griffier, op 7 februari 2005.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden:
3
AWB 04/1552