ECLI:NL:RBSHE:2005:AT1527

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
119819 FT RK 04.2324
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillissement van LUM Nederland B.V. en de ontvankelijkheid van de opposant

In deze zaak gaat het om een verzet tegen het faillissement van LUM Nederland B.V., dat op 8 december 2004 door de rechtbank 's-Hertogenbosch is uitgesproken. De opposant, die stelt niet in dienst te zijn van LUM Nederland B.V. maar van Centric Information Engineering B.V., heeft verzet aangetekend tegen het faillissement. De rechtbank heeft op 16 februari 2005 de zaak behandeld, waarbij de opposant en zijn raadsman, alsook de geopposeerde en de curator, aanwezig waren. De opposant betoogt dat het faillissement misbruik van faillissementsrecht inhoudt, omdat het zou zijn aangevraagd om onrechtmatig te profiteren van de verminderde arbeidsrechtelijke bescherming in een faillissementssituatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opposant als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat de gefailleerde vennootschap zelf stelt dat hij in dienst is van LUM Nederland B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tot verzet tijdig is ingediend en dat de opposant ontvankelijk is in zijn beroep. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeert de rechtbank dat er geen bewijs is dat het faillissement is aangevraagd met als doel de verplichtingen jegens werknemers te ontlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat LUM Nederland B.V. verkeert in de toestand van te hebben opgehouden met betalen en dat er geen wijziging in deze situatie is gekomen. De rechtbank heeft daarom het verzet ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
sector civiel recht
ONGEGROND NA GEDAAN VERZET
Rekestnummer: 119819/FT-RK 04.2324
Faillissementsnummer: 04/856 F
Beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch op het d.d.
16 december 2004 door de procureur mr. E.G.M. van Ewijk ingediend verzoekschrift strekkende tot vernietiging van na te melden vonnis van deze rechtbank.
INLEIDING:
Bij vonnis van deze rechtbank van 8 december 2004 is
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lum Nederland Bv,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te 5611 SW Eindhoven,
De Rozentuin 16,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Eindhoven onder
nummer 30144403,
in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Ch. Dunnewijk tot rechter-commissaris en mr. S.H.F. Hoppenbrouwers, advocaat en procureur te Eindhoven tot curator.
Op 16 februari 2005 zijn in raadkamer van de rechtbank gehoord:
[de man], opposant
diens raadsman mr. R.J. Snip,
mr. M. Bouman namens LUM Nederland B.V., geopposeerde,
mr. S.H.F. Hoppenbrouwers, curator.
DE PROCEDURE
Bij faxbericht d.d. 16 december 2004 is een verzoekschrift ingediend inhoudende verzet tegen het faillissement van LUM Nederland B.V.. Het verzoekschrift is op 16 december 2004 ter griffie van de rechtbank ontvangen.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 22 december 2004 en 16 februari 2005.
De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van het ter griffie aanwezige dossier met het nummer 04.856 F betreffende het faillissement.
DE ONTVANKELIJKHEID
Artikel 10 lid 1 Fw bepaalt dat elke schuldeiser en elke belanghebbende tegen de faillietverklaring het recht van verzet heeft gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak van het faillissement.
Gesteld noch gebleken is dat opposant schuldeiser is van de gefailleerde vennootschap LUM Nederland B.V.. De vraag moet worden beantwoord of opposant belanghebbende is in de zin van artikel 10 lid 1 Fw. Belanghebbende is hij die, anders dan als schuldeiser, in enige rechtsbetrekking tot de schuldenaar staat.
Uit het verzoekschrift inhoudende verzet en het behandelde ter terechtzitting blijkt dat opposant zich primair op het standpunt stelt niet bij de gefailleerde vennootschap maar bij Centric Information Engineering B.V. (hierna CIE BV) in dienst te zijn. Volgens geopposeerde is de bedrijfsactiviteit LUM door CIE BV overgedragen aan LUM Nederland B.V. en is opposant derhalve door overgang van de onderneming in dienst getreden van LUM Nederland B.V.. Opposant stelt dat er geen sprake is (geweest) van een rechtsgeldige (gedeeltelijke) overgang van onderneming van CIE BV naar LUM Nederland B.V.. Opposant betoogt tevens dat hij wel degelijk belanghebbende is in de zin van artikel 10 Fw namelijk voor zover vast mocht komen te staan dat opposant bij gefailleerde vennootschap LUM Nederland B.V. in dienst is. Volgens opposant dient, alvorens te kunnen beoordelen of opposant belanghebbende is, door de rechtbank worden onderzocht of sprake is van een rechtsgeldige (gedeeltelijke) overgang van onderneming van CIE BV naar LUM Nederland B.V..
De rechtbank is van oordeel dat reeds omdat LUM Nederland B.V. als gefailleerde zich op het standpunt stelt dat opposant in dienst van haar is, opposant in deze procedure als belanghebbende moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat opposant primair van mening is dat hij niet in dienst is van LUM Nederland B.V. maar van CIE B.V. doet daar voor wat betreft de ontvankelijkheid niet aan af , in aanmerking nemende ook dat niet op voorhand evident is dat van een dienstbetrekking met LUM Nederland B.V. geen sprake is.
Het faillissement is uitgesproken op 8 december 2004. Het verzoekschrift is op 16 december 2004 binnengekomen ter griffie van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, derhalve binnen de in artikel 10 Fw gestelde termijn. Opposant is ontvankelijk in zijn beroep.
BEOORDELING
Opposant stelt dat sprake is van misbruik van faillissementsrecht in die zin dat het faillissement uitsluitend is aangevraagd om onrechtmatig te profiteren van de verminderde arbeidsrechtelijke bescherming die de wet in een faillissementssituatie geeft. Daartoe voert opposant een aantal omstandigheden en vermoedens aan die dit standpunt onderbouwen, waaronder het moedwillig en onrechtmatig toepassen van een sterfhuisconstructie, het antedateren van overeenkomsten, uitlatingen van onder meer de voormalig bestuurder van LUM Nederland BV en het creëren van een schuld om geen vennootschapsbelasting te hoeven betalen.
Geopposeerde stelt dat zij heeft getracht de bedrijfsactiviteit LUM na verzelfstandiging te verkopen maar dat dit niet is gelukt. Er was sprake van een sterk verliesgevende situatie en daarom is het faillissement aangevraagd.
De curator heeft ten aanzien van de door opposant aangevoerde omstandigheden en vermoedens aangegeven dat hij deze kan erkennen noch betwisten omdat uit de hem ter beschikking staande administratie geen aanknopingspunten voor het een of ander te vinden zijn. Tevens heeft de curator in zijn aanvangsverslag en ter zitting aangevoerd dat de gefailleerde vennootschap LUM Nederland B.V. verkeert in de toestand van te hebben opgehouden met betalen. Er is, volgens de curator, geen geld om salarissen en overige kosten te kunnen betalen en het voortzetten van de onderneming is naar zijn mening niet verantwoord.
De rechtbank is niet gebleken dat het faillissement door geopposeerde is aangevraagd met als (enig) doel van de verplichtingen jegens werknemers af te komen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de curator heeft geconstateerd dat er in 2003 een extra bedrag op de aandelen is gestort alsmede dat er in 2004 een aanvullende lening aan de gefailleerde vennootschap Lum Nederland B.V. is verstrekt door Centric Holding. Dit strookt niet met de gedachte dat men de bedoeling heeft gehad op een later tijdstip te failleren om op een makkelijke wijze van de werknemers af te komen.
De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat summierlijk is gebleken van de omstandigheid dat geopposeerde ten tijde van het uitspreken van het faillissement verkeerde in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, terwijl in die situatie nadien geen wijziging is gekomen.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.J.C. Adang, vice-president en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd van heden 22 februari 2005 door de voorzitter voornoemd, in tegenwoordigheid van de griffier.