ECLI:NL:RBSHE:2005:AT3077

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 04 / 2583
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor uitbreiding kapsalon en de vraag naar de realisatie van een tweede bouwlaag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 25 maart 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning voor de uitbreiding van een kapsalon in Veghel. De vergunninghouder had een bouwplan ingediend voor het gedeeltelijk vergroten van de kapsalon van 147 m2 naar 192,5 m2, inclusief het aanbrengen van een balustrade. De rechtbank moest beoordelen of het aanbrengen van de balustrade zou leiden tot de realisatie van een tweede bouwlaag, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Veghel, was van mening dat de balustrade een tweede bouwlaag creëerde en dat hiervoor een vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk was.

De rechtbank oordeelde dat de balustrade niet gelijkgesteld kon worden aan een tweede bouwlaag. De rechtbank baseerde zich op de definitie van een bouwlaag in de planvoorschriften en concludeerde dat de constructie van het dak van de aanbouw niet die van een vloer was. De balustrade was bedoeld om een veilige vluchtweg te creëren voor de bovenliggende woningen en niet om als dakterras te functioneren. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser met betrekking tot de strijdigheid met de gemeentelijke bouwverordening en de noodzaak van een milieubeheervergunning. De rechtbank oordeelde dat de bouwvergunning terecht was verleend en dat het beroep van de eiser ongegrond was.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder bouwvergunningen kunnen worden verleend. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke basis was voor het aanhouden van de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning, en dat de vergunninghouder recht had op de verlening van de bouwvergunning zonder verdere vrijstelling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
AWB 04/2583
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[eiser], wonende te Veghel, eiser,
[gemachtigde], advocaat te 's-Hertogenbosch,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel, verweerder.
Derde-belanghebbende partij ingevolge artikel 8:26 van de Awb:
[belanghebbende], wonende te Veghel (hierna: vergunninghouder),
[gemachtigde], advocaat te 's-Hertogenbosch.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 18 februari 2004 heeft verweerder vergunninghouder, onder verlening van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), een bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van een kapsalon op het perceel [adres] te Veghel, kadastraal bekend gemeente Veghel, [adres].
Eiser heeft tegen dit besluit op 30 maart 2004 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift, overeenkomstig artikel 6:15 van de Awb ter behandeling als bezwaarschrift aan verweerder toegezonden.
Bij besluit van 1 juni 2004, verzonden op 21 juli 2004, heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 18 februari 2004 onverkort gehandhaafd.
Eiser heeft bij brief van 1 september 2004, op dezelfde dag ter griffie ontvangen, bij de rechtbank beroep ingesteld. Eiser heeft de gronden van zijn beroep bij brief van 1 oktober 2004 aangevuld.
De zaak is behandeld ter zitting van 24 maart 2005, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door [gemachtigde], werkzaam bij verweerders gemeente.
Vergunninghouder is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Aan de orde is of verweerders besluit van 1 juni 2004, waarbij verweerder zijn besluit van 18 februari 2004 tot verlening van een bouwvergunning voor een kapsalon, onder gelijktijdige verlening van een vrijstelling, onverkort heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
De rechtbank gaat bij de beantwoording van deze vraag uit van de volgende feiten.
Vergunninghouders bouwplan voorziet onder meer in het gedeeltelijk vergroten van een kapsalon aan de [adres] te Veghel van 147 m2 naar 192,5 m2 in een aanbouw en in het aanbrengen van een balustrade.
De gronden waarop het bouwplan betrekking heeft zijn in het bestemmingsplan "Stadscentrum Zuid" bestemd tot "Centrumgebied, klasse A". De als zodanig bestemde gronden zijn bestemd voor onder meer de bouw van kantoren en dienstverlenende bedrijven zoals banken, makelaardijen, reis- en uitzendbureaus en kapsalons. Op deze gronden mogen, op grond van artikel 8, tweede lid, van de planvoorschriften, binnen het bouwvlak aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen in één laag worden opgericht. Binnen dit bouwvlak mogen de gronden, getuige de aanduiding op de plankaart, voor 100% worden bebouwd.
Vast staat dat voor het bouwplan een bouwvergunning nodig is.
Verweerder is van mening dat het bouwplan zich niet verdraagt met het bestemmingsplan. Door het aanbrengen van de balustrade wordt volgens verweerder een tweede bouwlaag gecreëerd, hetgeen strijdig is met artikel 8, tweede lid, van de planvoorschriften. Verweerder heeft, in verband hiermee, de verlening van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO noodzakelijk geacht.
Verweerder heeft zijn opvatting dat door de realisering van de balustrade een tweede bouwlaag ontstaat ontleend aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juli 2003, gepubliceerd in Bouwrecht 2003, 1042.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in de door verweerder genoemde uitspraak evenwel niet worden gelezen dat door het aanbrengen van een balustrade een tweede bouwlaag ontstaat. In de situatie waarop die uitspraak betrekking heeft, werd het dak van een uitbouw feitelijk als dakterras gebruikt. Door dat gebruik werd volgens de Afdeling bestuursrechtspraak in feite een tweede bouwlaag gecreëerd, wat in strijd met de planvoorschriften moest worden geacht.
In dit geval moet, volgens artikel 1, tweede lid, aanhef en onder 12 van de planvoorschriften, onder "bouwlaag" worden verstaan: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd (...).
Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat het aanbrengen van een balustrade verband houdt met brandveiligheidseisen en niet dient ter afscheiding van een dakterras. Door het aanbrengen van de balustrade wordt voor de boven de kapsalon gelegen woningen een veilige vluchtweg gecreëerd.
Uit de bij de bouwvergunning behorende tekeningen kan worden afgeleid dat de constructie van het dak van de uitbouw weliswaar sterk genoeg zal zijn om te kunnen dienen als dakterras, maar tevens blijkt daaruit dat de bovenzijde van de dakbedekking bestaat uit een tweelaags bitumineuze dakbedekking en dat niet is voorzien in een afdekking van dat materiaal ter voorkoming van beschadiging bij eventuele betreding van het dak. De constructie is daarmee niet die van een vloer. Derhalve kan niet worden gezegd dat de bouwaanvraag (mede) strekt tot realisering van een dakterras. In aanmerking nemende dat van een begrenzing door een balklaag aan de bovenzijde geen sprake is, is naar het oordeel van de rechtbank van realisering van een tweede bouwlaag in casu dan ook geen sprake.
Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat het bouwplan, nu niet is bestreden dat de uitbreiding van de kapsalon als zodanig past binnen de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, geheel met het bestemmingsplan in overeenstemming is. Verweerder heeft ten onrechte gemeend dat de bouwvergunning niet zonder vrijstelling kon worden verleend. De beroepsgronden die zich richten tegen de verlening van de vrijstelling en de in dat kader door verweerder gemaakte belangenafweging dienen dientengevolge bij de toetsing van het bestreden besluit buiten beschouwing te blijven.
Eiser heeft in het kader van zijn beroep verwezen naar zijn stellingen in de bezwaarfase en deze stellingen in beroep gehandhaafd. In het bezwaarschrift is evenwel weer verwezen naar de in het kader van de voorbereiding ingebrachte zienswijzen. Voorzover het de overige weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet betreft, kan de rechtbank uit deze stukken slechts grieven destilleren die zich richten tegen het ontbreken van extra parkeerplaatsen. De rechtbank verstaat deze grieven, evenals verweerder heeft gedaan, als betrekking hebbend op de strijdigheid met de parkeernorm in de gemeentelijke bouwverordening.
Eiser heeft in beroep, ondanks dat verweerder de in bezwaar aangevoerde grieven dienaangaande gemotiveerd heeft weerlegd, niet gemotiveerd waarom deze gemotiveerde weerlegging niet toereikend zou zijn. Een verwijzing naar grieven waarop door verweerder nu juist is gereageerd, volstaat niet.
Eisers grieven met betrekking tot de strijdigheid met de gemeentelijke bouwverordening kunnen reeds hierom niet slagen.
De rechtbank stelt vast dat in de zienswijzen die in het kader van deze procedure zijn ingebracht wordt verwezen naar de bezwaren die in het kader van de indiening van een eerder bouwplan voor de uitbreiding van de kapsalon zijn ingebracht. Deze bezwaren kunnen in het kader van deze procedure, die betrekking heeft op een ander bouwplan, niet als beroepsgrond gelden, nog daargelaten dat ook ten aanzien van deze bezwaren op geen enkele wijze is aangegeven in hoeverre aan die bezwaren inmiddels al dan niet reeds is tegemoetgekomen.
Eiser heeft verder nog aangevoerd dat verweerder de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning had moeten aanhouden in verband met het bepaalde in artikel 52, eerste lid, van de Woningwet. Dit artikellid bepaalt dat, indien er geen grond is om de bouwvergunning te weigeren, de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning moet worden aangehouden, indien het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (...) is vereist (...).
Eiser heeft in dat verband aangevoerd, dat in de huidige opslagruimte - waarvan een deel zal worden gebruikt ten behoeve van de realisering van de uitbreiding van de kapsalon - gebruikt en af te voeren witgoed wordt opgeslagen, hetgeen is de kwalificeren als de opslag van afvalstoffen. Bij een hoeveelheid van meer dan 5 m3 is volgens eiser voor die opslag een milieubeheervergunning nodig.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat ten tijde van het bestreden besluit in de desbetreffende ruimte opslag van in het kader van de verkoop van witgoed door Megapool ingenomen witgoed plaatsvond. Eiser miskent met zijn stelling, dat deze opslag valt onder categorie 28.1. van bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, dat die categorie - voor zover hier van belang - ziet op inrichtingen voor het opslaan van afvalstoffen. Blijkens de nota van toelichting op deze bijlage (Staatsblad 1993, 50) moet onder een "inrichting voor" worden verstaan: een inrichting met de bestemming om de in de categorie omschreven activiteiten te verrichten. Niet de feitelijke verrichting van de aangeduide activiteit is bepalend voor het de hoedanigheid van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
In dit geval worden weliswaar afvalstoffen opgeslagen, maar is de inrichting (de winkel) niet bestemd voor het opslaan van afvalstoffen. Van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer is, gerelateerd aan die opslag, dan ook geen sprake. Het bouwen kan dan ook niet worden beschouwd als het bouwen, tevens oprichten of veranderen van en inrichting, waarvoor een milieubeheervergunning nodig is.
Dientengevolge bestond er, zoals verweerder ook heeft bepaald, voor het aanhouden van de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning geen wettelijke basis.
Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, vermag aan het vorenstaande niet af te doen.
Verweerder heeft, gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet en op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, de gevraagde bouwvergunning terecht verleend. Het beroep is derhalve ongegrond. Het bestreden besluit dient te worden gehandhaafd.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank betrekt hierbij dat eisers grieven zich niet louter richtten tegen de verlening van de vrijstelling ten aanzien waarvan de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat deze niet noodzakelijk was.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C. Willemsen als griffier op 25 maart 2005.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden:
5
5
AWB 04/2583