ECLI:NL:RBSHE:2005:AT3341

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
118247 - HA ZA 04-2492
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.M. Callemeijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding wegens onduidelijke gronden van eis in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de rechtbank 's-Hertogenbosch op 6 april 2005, hebben eisers, aangeduid als [eiser] en [eiseres], Van Lanschot Bankiers N.V. gedagvaard. De eisers vorderden een betaling van € 45.000,--, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, en veroordeling van Van Lanschot in de proceskosten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de dagvaarding nietig is, omdat de gronden van de eis niet duidelijk waren geformuleerd. Volgens artikel 111 lid 2 sub d juncto artikel 120 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een exploot van dagvaarding de gronden van de eis te bevatten, zowel feitelijk als juridisch. De rechtbank stelde vast dat de omschrijving van de feiten in de dagvaarding onvoldoende was om Van Lanschot in staat te stellen zich adequaat te verweren. Dit leidde tot de conclusie dat Van Lanschot onredelijk in haar belangen was geschaad door de onduidelijkheid in de dagvaarding. De rechtbank verklaarde de dagvaarding nietig en veroordeelde de eisers in de proceskosten, die aan de zijde van Van Lanschot op € 2.778,-- werden begroot, inclusief het salaris van de procureur en verschotten. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is een belangrijke uitspraak in het civiele recht, waarbij de eisen aan de duidelijkheid van dagvaardingen worden benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS
Zaaknummer : 118247 / HA ZA 04-2492
Datum uitspraak : 6 april 2005
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. [eiser] en
2. [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. J.A.T.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen:
de naamloze vennootschap
F. VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
procureur mr. J.E. Benner,
als vervolg op het tussenvonnis d.d. 5 januari 2005.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als "[eiser]", "[eiseres]" en "Van Lanschot".
1. De verdere procedure
Het verdere verloop van het geding blijkt onder meer uit het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 25 februari 2005.
2. Het geschil en de beoordeling
2.1. [eiser] en [eiseres] vorderen, kort gezegd, Van Lanschot bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan hun € 45.000,-- te betalen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten, en met veroordeling van Van Lanschot in de proceskosten.
2.2. Van Lanschot heeft primair gesteld dat het in deze zaak uitgebrachte exploot van dagvaarding ongeschikt is om een geding in te leiden, kort gezegd, omdat: de feiten daarin volstrekt onvolledig zijn weergegeven; het relaas als geheel onbegrijpelijk is; de feiten daarin bewust verkeerd zijn weergegeven; haar bij [eiser] en [eiseres] bekende verweren daarin niet zijn vermeld en [eiser] en [eiseres] geen bewijs van hun stellingen aanbieden.
De advocaat van [eiser] en [eiseres] heeft hierop ter comparitie van partijen gesteld dat de in deze zaak uitgebrachte dagvaarding niet onbegrijpelijk is en dat de feiten daarin juist zijn weergegeven. Deze dagvaarding moet, aldus de advocaat van [eiser] en [eiseres], worden bezien in combinatie met de door zijn cliënten én de door Van Lanschot overgelegde stukken.
2.3. Ingevolge het ten deze toepasselijke artikel 111 lid 2 sub d juncto artikel 120 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het exploot van dagvaarding op straffe van nietigheid de gronden van de eis te bevatten. De gronden van de eis zien zowel op de feitelijke als op de juridische onderbouwing van hetgeen eiser vordert.
Op basis van de stellingen van [eiser] en [eiseres] in het exploot van dagvaarding is het voor de rechtbank niet duidelijk wat de grond is, of wat de gronden zijn, van hun eis jegens Van Lanschot. In dit exploot wordt weliswaar onder meer gesproken over "de toerekenbare tekortkoming" (sub 8); "de toerekenbare tekortkomingen" en "het uiterst onzorgvuldig handelen van de zijde van gedaagde jegens eisers" (sub 14), maar onduidelijk blijft wat [eiser] en [eiseres] Van Lanschot nu precies verwijten. Er is genoegzaam gebleken dat het Van Lanschot ook niet duidelijk is waartegen zij zich moet verweren. Tekenend hiervoor is dat Van Lanschot in haar conclusie van antwoord (subsidiair) heeft gesteld dat de kern van het betoog van [eiser] en [eiseres] lijkt te zijn dat zij Van Lanschot verwijten dat zij, bij het opstellen van een financieel meerjarenplan voor hun, in haar advisering is uitgegaan van te lage bouwtermijnen voor een te bouwen nieuwbouwwoning en dat [eiser] hierop - ter comparitie van partijen - heeft verklaard: "Als je naar de conclusie van antwoord kijkt dan blijkt dat ze de klachten van ons als geformuleerd in de dagvaarding niet goed hebben begrepen".
Nu de omschrijving van de feiten in de dagvaarding naar het oordeel van de rechtbank dusdanig is dat Van Lanschot op basis daarvan niet behoorlijk tot verweer in staat is gesteld en daardoor onredelijk in haar belangen is geschaad, zal de rechtbank de dagvaarding nietig verklaren en [eiser] en de Graaf daarbij veroordelen in de proceskosten.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig;
veroordeelt [eiser] en [eiseres] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Van Lanschot begroot op € 2.778,-- waarvan € 1.788,-- salaris procureur en € 990,-- verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.