ECLI:NL:RBSHE:2005:AT9086

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 04 / 1708
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit op aanvraag tot naturalisatie en bezwaar tegen niet tijdig nemen van besluit

In deze zaak heeft eiser, wonende te Eindhoven, op 14 februari 2003 een verzoek om naturalisatie ingediend. Eiser heeft op 7 mei 2004 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verplicht was om een beslissing te nemen op de aanvraag, aangezien het bezwaar was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij zijn beslissing op bezwaar van 13 mei 2004 geen reëel besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Dit betekent dat verweerder nog steeds verplicht was om een beslissing te nemen op de aanvraag, zoals voorgeschreven in artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank wijst erop dat de verplichting om een besluit te nemen op de aanvraag niet geldt zolang het bezwaar aanhangig is. Na de beslissing op het bezwaar, indien de indiener geen belang meer heeft bij een besluit op de aanvraag, vervalt deze verplichting. In dit geval was er echter geen sprake van een reëel besluit, waardoor de verplichting om alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag bleef bestaan. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser ongegrond is, omdat er geen herroeping van het besluit heeft plaatsgevonden en er dus geen grondslag is voor het nemen van een nieuw besluit.

De rechtbank heeft ook de grieven van eiser met betrekking tot de vergoeding van kosten afgewezen, omdat artikel 7:15 van de Awb alleen vergoeding mogelijk maakt indien het bezwaar leidt tot een herroeping van het primaire besluit. Aangezien dit niet het geval was, is vergoeding van de kosten niet mogelijk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
AWB 04/1708
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[eiser], wonende te Eindhoven, eiser,
[gemachtigde], advocaat te Eindhoven,
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiser heeft op 14 februari 2003 een verzoek om naturalisatie ingediend.
Eiser heeft bij brief van 7 mei 2004 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. Daarbij heeft eiser verzocht om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken.
Verweerder heeft bij brief van 13 mei 2004 het bezwaar van eiser gegrond verklaard, aangegeven binnen vier weken te beslissen op het verzoek om naturalisatie en voorts een vergoeding in de proceskosten geweigerd.
Eiser heeft bij brief van 21 juni 2004, ter griffie ontvangen op gelijke datum, tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 30 juni 2004 het verzoek van eiser om naturalisatie buiten behandeling gelaten.
Eiser heeft bij brief van 19 juli 2004 de beroepsgronden aangevuld.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 april 2005. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Eisers bezwaar van 7 mei 2004 is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op grond van artikel 6:20, eerste lid, van de Awb blijft verweerder in een dergelijk geval verplicht om een besluit op de aanvraag te nemen.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van dit wetsartikel geldt deze verplichting echter niet gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig blijft.
In artikel 6:20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb geldt de verplichting om een besluit op de aanvraag te nemen evenmin na de beslissing op het bezwaar, indien de indiener van de aanvraag als gevolg van die beslissing geen belang meer heeft bij een besluit op de aanvraag.
De ratio van deze bepalingen is dat het bezwaarschrift kan leiden tot het bij de beslissing op het bezwaar nemen van een reëel besluit.
Of verweerder bij de beslissing op het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit een reëel besluit op de aanvraag neemt, staat verweerder op zichzelf vrij. Als verweerder bij de beslissing evenwel niet alsnog een reëel besluit op de aanvraag neemt, blijft verweerder verplicht om alsnog op die aanvraag te beslissen.
In dit geval, zo leidt de rechtbank uit de gedingstukken af, heeft verweerder bij zijn beslissing op bezwaar van 13 mei 2004 niet alsnog naar aanleiding van eisers aanvraag om naturalisatie een reëel besluit genomen. Gelet op de hiervoor weergegeven wetssystematiek moest verweerder derhalve nog een beslissing op de aanvraag nemen.
De rechtbank deelt niet eisers opvatting dat verweerder, bij de heroverweging op de grondslag van eisers bezwaar van 7 mei 2004, een beslissing op eisers aanvraag had dienen te nemen.
Op grond van artikel 7:11 van de Awb dient, voorzover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het in bezwaar bestreden besluit te worden herroepen en moet, voorzover nodig, in de plaats daarvan een nieuw besluit worden genomen.
De heroverweging geeft naar het oordeel van de rechtbank in casu geen aanleiding voor het herroepen van het besluit en voor het nemen van een nieuw besluit.
Omdat in casu het bezwaar niet is gericht tegen een reëel besluit, kan van een herroeping van het besluit geen sprake zijn. Verder is het nemen van een nieuwe besluit in dit wetsartikel afhankelijk gesteld van de herroeping van het besluit waartegen het bezwaar zich richt. Het artikel biedt derhalve geen grondslag voor het los van een herroeping nemen van een beslissing op eisers aanvraag. De verwijzing door eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 mei 1999, gepubliceerd in JB 1999/153, is derhalve niet adequaat.
Ten aanzien van eisers grieven met betrekking tot het niet vergoeden van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, overweegt de rechtbank dat artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, uitsluitend voorziet in de mogelijkheid van vergoeding indien het bezwaar leidt tot een herroeping van het primaire besluit. Aangezien van een herroeping in casu geen sprake kan zijn, is vergoeding van de kosten op grond van artikel 7:15 van de Awb niet mogelijk (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juni 2004, gepubliceerd in
JB 2004/289).
Bij besluit van 30 juni 2004 heeft verweerder alsnog een reële beslissing op eisers naturalisatieaanvraag genomen.
Eiser heeft in verband hiermee gesteld dat het door hem ingestelde beroep tegen verweerders besluit van 13 mei 2004 moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 30 juni 2004. Eiser heeft in dat verband aangevoerd dat het besluit van 30 juni 2004 moet worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is in casu van het intrekken of wijzigen van een besluit waartegen reeds een beroep aanhangig is, als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb, geen sprake, alleen al omdat bij het besluit van 13 mei 2004 geen reëel besluit op eisers aanvraag is genomen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het beroep, overeenkomstig artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, mede is gericht tegen het besluit van 30 juni 2004.
Het beroep is, gelet op het vorenoverwogene, ongegrond. Het bestreden besluit dient derhalve in stand te blijven.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Brouwers als griffier op 6 juli 2005.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden:
1
3
AWB 04/1708