ECLI:NL:RBSHE:2005:AT9852

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
119840 HA ZA 04-2758
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.M. Callemeijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beroep op relatieve onbevoegdheid in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 juli 2005 uitspraak gedaan in een incident betreffende de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank. De eiseres, [de vrouw], heeft de rechtbank ingeschakeld om schadevergoeding te vorderen van de gedaagde, [de man], die eerder strafrechtelijk was veroordeeld voor verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat de rechtbank onbevoegd zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet volstaat met een blote stelling en dat hij had moeten aangeven welke rechtbank volgens hem wél bevoegd zou zijn. Aangezien de gedaagde dit heeft nagelaten, wordt zijn beroep op relatieve onbevoegdheid afgewezen.

Daarnaast heeft de gedaagde in zijn incidentele conclusie de exceptie van nietigheid van de inleidende dagvaarding opgeworpen, maar de rechtbank verklaart hem in dit onderdeel niet-ontvankelijk, omdat deze exceptie alleen in de hoofdzaak kan worden opgeworpen. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van de eiseres zijn begroot op € 384,00. De hoofdzaak zal opnieuw op de rol komen voor beraad over een comparitie van partijen.

De rechtbank heeft in deze uitspraak benadrukt dat de regels van relatieve competentie niet van openbare orde zijn, maar van regelend recht, wat betekent dat partijen hier zelf invulling aan kunnen geven. Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en openbaar uitgesproken op 20 juli 2005.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 119840 / HA ZA 04-2758
Vonnis in incident van 20 juli 2005
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. B.A. van Mens,
advocaat mr. Van Bon-Moors
tegen
[de man],
zonder vaste woonplaats,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden gevestigd te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. P.C.M. van der Ven.
advocaat mr. F.H. Barwegen.
Partijen zullen hierna [de vrouw] en [de man] genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding;
- akte overlegging stukken tevens wijziging van eis in de hoofdzaak;
- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring;
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [de man] heeft voor alle weren de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Het ontgaat (de man) hoe [de vrouw] is gekomen tot de bevoegdheid van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch. Het enkele feit dat de rechtbank te ’s-Hertogenbosch toestemming heeft gegeven voor het leggen van conservatoir beslag maakt deze rechtbank nog niet relatief bevoegd.
2.2. [de vrouw] voert als verweer tegen de incidentele vordering het volgende aan.
[de man] is op 11 juni 2004 strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en tbs, onder andere wegens verkrachting van [de vrouw]. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. [de vrouw] stelt zich op het standpunt dat [de man] gehouden is de materiële en immateriële schade die [de vrouw] door zijn toedoen lijdt te vergoeden. In dat kader heeft de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch op 18 december 2003 en op 25 mei 2004 toestemming verleend om conservatoir beslag te leggen op de echtelijke woning van [de man] ter hoogte van € 20.000,--.
Dit beslag is opgeheven om de verkoop van het pand niet in de weg te staan. Een gedeelte van de overwaarde is in depot gestort bij de notaris die het huis overdroeg.
Naast de hoofdregel van artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) geeft artikel 103 Rv. een alternatieve bevoegdheid inzake onroerende zaken. Mede bevoegd is de rechter binnen wiens rechtsgebied de onroerende zaak is gelegen. Ook geeft artikel 103 de alternatieve mogelijkheid de rechtbank te adiëren waar de toestemming tot beslag is gegeven. Nu de onroerende zaak te [adres] is gelegen en de rechtbank te ’s-Hertogenbosch toestemming heeft gegeven tot het leggen van conservatoir beslag op dit onroerend goed, is deze rechtbank alternatief bevoegd voor de procedure in de hoofdzaak.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen,
omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht [de man] niet volstaan met de blote stelling dat de rechtbank ’s-Hertogenbosch onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak, doch had hij zijn stelling nader dienen te onderbouwen door aan te geven welke rechtbank volgens hem wél relatief bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen. [de man] heeft dienaangaande echter in het geheel niets gesteld. Hij heeft zelfs niet aangegeven waar hij werkelijk verblijft, maar enkel aangegeven dat hij zonder vaste woon- en verblijfplaats is, zodat de rechtbank ook geen toepassing kan geven aan het bepaalde in artikel 99 lid 2 Rv. Nu hij een en ander heeft nagelaten, zal het beroep op relatieve onbevoegdheid van de rechtbank dan ook als onvoldoende gemotiveerd van de hand worden gewezen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de regels van de relatieve competentie niet van openbare orde zijn, maar van regelend recht.
2.5. [de man] heeft in zijn incidentele conclusie eveneens de exceptie nietigheid van de
inleidende dagvaarding opgeworpen. Omdat deze exceptie alleen in de hoofdzaak kan worden opgeworden, zal de rechtbank [de man] in dit onderdeel van de incidentele vordering niet-ontvankelijk verklaren.
2.6. Nu [de man] de kosten van dit incident nodeloos heeft veroorzaakt, zal hij in die kosten worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst de incidentele vordering van [de man] af,
3.2. verklaart [de man] niet-ontvankelijk in zijn incidentele vordering tot nietigverklaring
van de dagvaarding,
3.3. veroordeelt [de man] in de kosten van het incident, aan de zijde van [de vrouw] tot
op heden begroot op € 384,00,
3.4. verklaart deze proceskostenveroor-deling uitvoerbaar bij voor-raad,
in de hoofdzaak
3.5. bepaalt dat de hoofdzaak weer op de rol zal komen van 27 juli 2005 voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie van partijen.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2005.