ECLI:NL:RBSHE:2005:AU2862

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
118510 / FA RK 04-4483
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.W.P. van Gelder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van alimentatie op grond van de Wet Limitering na Scheiding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 5 september 2005 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van de alimentatieverplichting. De man, bijgestaan door mr. Mouws, verzocht om limitering of wijziging van de alimentatieverplichting, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 680,67 per maand en later was verlaagd naar € 395,00 per maand. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. Manders, verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de termijn van 15 jaar, zoals bedoeld in de Overgangswet Limitering Alimentatie, niet was verstreken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 1993 zijn gescheiden en dat de alimentatieverplichting is ingegaan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank oordeelde dat de termijn van 15 jaar verstrijkt in 2008, en dat de periode van voorlopige voorzieningen niet meetelt voor deze termijn. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, omdat de termijn van 15 jaar nog niet was verstreken en er geen wijziging van omstandigheden was aangetoond die een aanpassing van de alimentatie zou rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van de rechtbank is in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechter de argumenten van beide partijen heeft gewogen en tot de conclusie is gekomen dat de alimentatieverplichting voortduurt tot het verstrijken van de 15-jarige termijn.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
BESCHIKKING
Zaaknummer : 118510 / FA RK 04-4483
Uitspraak : 5 september 2005
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van
[namen man ],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. M.C. Bijleveld-van der Slikke,
tegen
[namen vrouw ],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. A.J.F. Manders,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 05 november 2004;
het verweerschrift van de vrouw;
een brief van 6 december 2004 van mr. Mouwen, de raadsman van de man.
De zaak is behandeld ter zitting van 7 maart 2005. Verschenen de man bijgestaan door mr. Mouws en de vrouw bijgestaan door mr. Manders. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De man verzoekt limitering dan wel wijziging van de alimentatieverplichting op de gronden en op de wijze zoals in het verzoekschrift is vermeld.
De vrouw verweert zich tegen voormeld verzoek op de gronden en op de wijze als in het verweerschrift is vermeld.
De beoordeling
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, welk huwelijk op [medio 1993 ] is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [medio 1993 ] in de registers van de burgerlijke stand. Bij die beschikking is een alimentatieverplichting opgelegd van € 680,67 (f 1.500,00) per maand. Bij beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 april 2001 is op de gronden vermeld in die beschikking bepaald dat de partneralimentatie vanaf 1 januari 2003 op € 395,00 per maand wordt gesteld.
De man verzoekt primair de partneralimentatie per [ begin 2006] te beëindigen, dan wel subsidiair op nihil te stellen, althans meer subsidiair op een zodanig bedrag te stellen als de rechtbank in goede justitie juist acht.
Hij voert daartoe aan dat op [ begin 2006] inclusief de periode van voorlopige voorzieningen een termijn van 15 jaar is gepasseerd waarin partneralimentatie is betaald zodat op grond van de Overgangswet Limitering Alimentatie een verzoek tot beëindiging na verloop van deze termijn wordt toegewezen nu zich geen grond voordoet op grond waarvan aangenomen moet worden dat de beëindiging zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Met name staan de kinderen niet meer in de weg voor de vrouw om weer in eigen levensonderhoud te gaan voorzien. Daarenboven heeft de vrouw al in twee eerdere uitspraken te horen gekregen dat zij weer in eigen levensonderhoud moet gaan voorzien, hetgeen zij inmiddels ook gedeeltelijk doet en heeft zij nu al mogelijk voldoende middelen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Voorts zijn de lasten van de vrouw per [ begin 2006] lager omdat de kinderen vanaf begin 2005 recht op studiefinanciering zullen hebben.
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de periode waarin krachtens een voorlopige voorziening aan de vrouw een bijdrage in het levensonderhoud diende te worden betaald niet dient te worden meegenomen bij de berekening van de periode van vijftien jaar zodat de man niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn verzoek
Subsidiair is zij van mening dat de man één van de wijzigingsgronden van artikel 1:401 BW had moeten aanvoeren gelet op artikel II lid 1 Wet limitering na scheiding (WLA). En heeft de man van de verkeerde beschikking wijziging gevraagd. Ook deswege concludeert zij tot niet-ontvankelijkheid. Meer subsidiair stelt zij dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden en uiterst subsidiair verzet zij zich tegen limitering.
Ontvankelijkheid
Met partijen is de rechtbank het er over eens dat, nu de alimentatie voor het eerst is toegekend vóór 1 juli 1994, de Overgangswet Limitering Alimentatie van toepassing is.
In deze zaak gaat het om de vraag of de termijn van 15 jaar als bedoeld in de overgangsregeling van art. II lid 2 van de op 1 juli 1994 in werking getreden Wet limitering na scheiding (Wet van 28 april 1994, Stb. 324 zoals gewijzigd bij Wet van 28 april 1994, Stb. 325) - welke overgangsregeling inhoudt dat ook in "oude gevallen" de alimentatieplicht kan eindigen na een tijdsverloop van 15 jaar - aanvangt op de datum met ingang waarvan op grond van de rechterlijke uitspraak van deze rechtbank van 27 februari 1991 in het kader van voorlopige voorzieningen alimentatie is toegekend, te weten met ingang van 20 februari 1999, dan wel of die termijn eerst aanvangt op een later tijdstip.
De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 29 oktober 1999, NJ 1999/822, overwogen dat voor de berekening van de in de regeling bedoelde periode van vijftien jaar of meer, niet alleen de periode na de echtscheiding of ontbinding van het huwelijk in aanmerking moet worden genomen, maar ook de periode gedurende welke tussen partijen scheiding van tafel en bed heeft bestaan. Verder is daarbij overwogen dat onjuist is dat ook de periode waarin krachtens overeenkomst een alimentatieverplichting heeft bestaan vóór de scheiding van tafel en bed, in aanmerking moet worden genomen.
Bepalend is dus in deze gevallen de rechterlijke uitspraak of de totstandgekomen overeenkomst (overgangsregeling lid 2 respectievelijk 4) op grond waarvan de verplichting tot betaling van levensonderhoud een aanvang heeft genomen. Gelet op voormelde uitspraak van de Hoge Raad gaat de rechtbank er van uit dat nu door de Hoge Raad overeenkomsten van vóór de scheiding van tafel en bed uitgezonderd zijn, dit ook geldt voor overeenkomsten van vóór de echtscheiding.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Hoge Raad, gelet op het voormelde, tevens impliciet aangegeven dat het gaat om de definitieve concretisering van de onderhoudsplicht. De rechtbank heeft in dat verband ook betrokken de tekst van artikel II lid 2 van de overgangsregeling Wla in samenhang met artikel 822 lid 1 onder e Rv juncto artikel II lid 1 van voormelde overgangsregeling. Dat betekent dat de periode tijdens welke krachtens voorlopige voorziening is bijgedragen in het levensonderhoud niet meetelt (zie ook de noot onder HR 14 mei 2004, NJ 2004/395 en Hof 's-Gravenhage 11 augustus 2004, LJN AQ6731). In casu is de alimentatieverplichting geconcretiseerd in de echtscheidingsbeschikking van [medio 1993 ] en wel ingaand de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, welke inschrijving op [medio 1993 ] heeft plaatsgevonden. De termijn van 15 jaren verstrijkt derhalve op [ medio 2008 ], zijnde15 jaren na voormelde datum waarop ingevolge voormelde beschikking de verplichting tot levensonderhoud een aanvang heeft genomen.
Het primaire verzoek van de man zal om die reden worden afgewezen.
Subsidiair heeft de man op grond van wijziging van omstandigheden nihilstelling, althans wijziging verzocht met ingang van [ begin 2006] of een andere in goede justitie te bepalen datum. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van een afname van de zorgtaken van de vrouw met betrekking tot [ naam kind ] en de ontwikkelde grote mate van zelfstandigheid van alle [ X ] de kinderen, alsmede dat de vrouw per [ begin 2006] voldoende tijd heeft gehad om zich op volledige terugkeer op de arbeidsmarkt voor te bereiden en een afname van de lasten per 1 augustus 2005 vanwege de mogelijkheden van studiefinanciering voor de kinderen.
De vrouw betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en betwist dat er redenen zijn om de alimentatie te limiteren.
De rechtbank overweegt dat het verzoek van de man niet anders gelezen kan worden dan als een verzoek nihilstelling althans wijziging per [ begin 2006] of zoveel later als de rechtbank in goede justitie zal bepalen. Gelet op de verzochte ingangsdatum acht de rechtbank het verzoek thans nog te prematuur omdat ongewis is hoe de omstandigheden per die datum zullen zijn en daarop met de thans bekende gegevens niet op vooruitgelopen dient te worden ook al heeft de man voldoende aannemelijk weten te maken dat er thans sprake is van een wijziging in omstandigheden. Zo is immers onvoldoende zeker of en in hoeverre de vrouw per die datum verweten zal kunnen worden dat zij niet in eigen levensonderhoud kan voorzien, nu die datum in de toekomst ligt en veel af zal hangen van de feitelijke gezins- en mogelijke arbeidsomstandigheden op dat moment, zoals de mogelijkheden om haar arbeid uit te breiden en de inspanningen welke zij daarvoor gedaan heeft.
Gelet daarop zullen ook de (meer) subsidiaire verzoeken worden afgewezen.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
wijst de verzoeken van de man af;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.P. van Gelder, vice-president,
en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2005 in aanwezigheid van de griffier.
[ Z ]
??
Zaaknummer 118510 / FA RK 04-4483
4