ECLI:NL:RBSHE:2005:AU9267

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
126663 / FA RK 05-1874
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • O.T. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 september 2005 een beschikking gegeven over de omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter, hier aangeduid als [naam minderjarige]. De vrouw, de moeder van [naam minderjarige], heeft verzocht om beëindiging van de omgangsregeling die eerder was vastgesteld door de rechtbank te Breda. De man had recht op omgang met [naam minderjarige] gedurende twee uren per veertien dagen, maar had sinds de vaststelling van deze regeling geen contact meer gehad met zijn dochter. De vrouw heeft ernstige zorgen geuit over het welzijn van [naam minderjarige], die sinds haar zesde jaar geen contact meer heeft gehad met haar vader. De gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg heeft ter zitting verklaard dat het in het belang van [naam minderjarige] is om geen omgang te hebben met de man, totdat zij beter functioneert.

De rechtbank heeft de argumenten van de vrouw en de gezinsvoogd overwogen en geconcludeerd dat de omgang met de man op dit moment schadelijk zou zijn voor de geestelijke ontwikkeling van [naam minderjarige]. De rechtbank heeft daarbij de rapportage van een psycholoog in aanmerking genomen, die de zorgelijke ontwikkeling van [naam minderjarige] heeft vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het recht op omgang van de man met [naam minderjarige] kan worden ontzegd op grond van artikel 1:377a BW, dat bepaalt dat het recht op omgang kan worden ontzegd indien dit in strijd is met de belangen van het kind.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de man met onmiddellijke ingang het recht op omgang met [naam minderjarige] te ontzeggen. Deze beslissing is genomen in het belang van de geestelijke en emotionele ontwikkeling van het kind, waarbij de rechtbank de zorgen van de moeder en de gezinsvoogd serieus heeft genomen. De beschikking is gegeven door mr. O.T. Brouwer, vice-president en tevens kinderrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
BESCHIKKING
Zaaknummer : 126663 / FA RK 05-1874
Uitspraak : 13 september 2005
Beschikking betreffende omgang in de zaak van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. A.C.M. van der Meijden te Gorinchem,
tegen:
[naam verweerder],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. P.J.A.M. Baudoin,
advocaat mr.drs. A.M. Slootweg te Bunschoten,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vrouw en de man.
De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
het verzoekschrift van de vrouw, ter griffie ingekomen op 10 mei 2005;
het verweerschrift van de man;
de correspondentie waaronder met name een brief met bijlage van mr. Lenglet, gedateerd 25 augustus 2005.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 augustus 2005. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Meijden. Namens Bureau Jeugdzorg is verschenen [naam gezinsvoogdes], gezinsvoogdes. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De procureur van de man heeft bij faxbericht van 26 augustus 2005 laten weten dat noch de man, noch de advocaat van de man ter zitting zullen verschijnen. In hetzelfde faxbericht heeft de procureur van de man verzocht om zo spoedig mogelijk een beschikking te wijzen.
De beoordeling
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is het navolgende minderjarige kind geboren:
[naam minderjarige] geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedatum],
welk kind door de man is erkend en over welk kind de vrouw het eenhoofdig gezag heeft.
[naam minderjarige] is met ingang van 10 november 2003 voor een jaar onder toezicht gesteld, met benoeming van Bureau Jeugdzorg als gezinsvoogd. De ondertoezichtstelling is per
10 november 2004 met een jaar verlengd.
Bij beschikking van 13 mei 2004 van de rechtbank te Breda is bepaald dat de man gerechtigd is tot omgang met [naam minderjarige] gedurende twee uren per veertien dagen, onder begeleiding van Bureau Jeugdzorg.
De vrouw verzoekt beëindiging van de omgangsregeling. De vrouw acht het niet in het belang van [naam minderjarige] dat zij omgang heeft met de man. Nadat de regeling door de rechtbank Breda was vastgesteld heeft de man geen omgang met [naam minderjarige] gehad. Hij heeft niet geprobeerd op een andere manier met zijn dochter in contact te treden, behoudens via een ansichtkaart van de dochter van zijn nieuwe partner. [naam minderjarige] heeft nauwelijks een band opgebouwd met de man. Hij heeft een baan als internationaal chauffeur, zodat hij tijdens de relatie van partijen veelvuldig van huis was. [naam minderjarige] heeft haar vader sinds haar zesde jaar niet meer gezien of gesproken. Het gedrag van [naam minderjarige] baart de vrouw ernstige zorgen. Als de vrouw met [naam minderjarige] over de man praat, verandert het gedrag van [naam minderjarige] in negatieve zin, ze ontwijkt haar moeder en trekt zich terug op haar kamer. [naam minderjarige] heeft onlangs een brief aan haar vader opgesteld, waarin zij meedeelt niet met hem te willen chatten.
De man voert hiertegen verweer. Het verzoekschrift van de vrouw is een reactie op een door hem geëntameerde kort-gedingprocedure waarin hij nakoming van de omgangsregeling vordert. De vrouw vorderde in reconventie aanhouding tot na de behandeling van het door haar ingediende verzoekschrift, zodat de man ervoor heeft gekozen om de afloop van deze verzoekschriftprocedure af te wachten. Door de gezinsvoogd is in mei 2005 een onderzoek aangekondigd naar de behoeften van [naam minderjarige] en haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De uitkomst van dit onderzoek zou ten tijde van de zittng zo ver gevorderd moeten zijn dat de gezinsvoogd een advies omtrent de wenselijkheid van omgang zou moeten kunnen geven. Verder uitstel acht de man onwenselijk.
De man weerspreekt dat er tussen hem en [naam minderjarige] geen band zou bestaan. [naam minderjarige] vond het altijd fantastisch om met de man mee te gaan in de vrachtwagen, ze hebben samen een kleur voor haar slaapkamer uitgezocht en hij heeft toen [naam minderjarige] klein was altijd geholpen met haar verzorging. De oorzaak van het negatieve gedrag van [naam minderjarige] , aldus de man , zou liggen in de negatieve houding die de vrouw jegens de man aanneemt.
Bij brief van 25 augustus 2005 van de procureur van de vrouw is een psychologisch rapport overgelegd van de [naam psycholoog], GZ-psycholoog, van 27 juni 2005. Daarin stelt de psycholoog dat [naam minderjarige] het moeilijk lijkt te hebben, zowel op het gebied van haar verstandelijke ontwikkeling als op het gebied van haar emotionele ontwikkeling. [naam minderjarige] heeft een zwak leervermogen en het verdient aanbeveling om met de school te overleggen of zij daar op haar plaats is. Op sociaal-emotioneel gebied heeft [naam minderjarige] een zwak inzicht. Het valt op dat [naam minderjarige] zeer negatief ten opzichte van haar vader staat. Ze wil niet over hem praten en wordt dan onrustig in haar gedrag. Het begrip van de wereld om haar heen en daar adequaat op kunnen inspelen is voor [naam minderjarige] een opgave. Ze lijkt alles leuk te vinden en maakt zich een mooie wereld, waarin ze klein mag en wil zijn. De belevingswereld van [naam minderjarige] is gericht op het lieve, blije, leuke en kleine. Daarmee vertoont ze gedrag dat voorkomt bij kinderen die slechte, soms traumatische dingen hebben meegemaakt.
Dat gedrag belemmert doorgaans een verdere sociaal-emotionele ontwikkeling en een evenwichtige uitgroei van de persoonlijkheid. Meer procesonderzoek is nodig om te kunnen concluderen dat dit ook bij [naam minderjarige] het geval is, het is echter gezien haar voorgeschiedenis geenszins uit te sluiten. De psycholoog acht de ontwikkeling van [naam minderjarige] zorgelijk en stelt dat deze verdere bewaking en behandeling verdient.
De gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg heeft ter zitting verklaard zich aan te sluiten bij de conclusies van de psycholoog. Bureau Jeugdzorg acht het noodzakelijk dat er voor [naam minderjarige] een rustige situatie wordt gecreëerd, van waaruit vervolgonderzoek kan plaatsvinden. Voor [naam minderjarige] is het op dit moment niet goed om omgang te hebben met de man. Indien en zodra [naam minderjarige] beter functioneert, kan de situatie opnieuw worden bezien.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw heeft te gelden dat de niet met het gezag belaste ouder recht heeft op omgang. Evenwel kan dit recht worden ontzegd op de gronden zoals deze zijn genoemd in artikel 1:377a BW. Uit de hiervoor weergegeven rapportage van de psycholoog die [naam minderjarige] recent heeft onderzocht komt naar voren dat de ontwikkeling van [naam minderjarige] zeer zorgelijk verloopt en dat nader onderzoek noodzakelijk is.
Ook Bureau Jeugdzorg is blijkens een schrijven van het Bureau aan de raadsvrouw van verzoekster d.d. 4 mei j.l. , in combinatie met haar ter zitting vertolkte standpunt , van mening dat de ontwikkelingen van [naam minderjarige] ernstig zorgen baren , dat zij duidelijk de dupe van de strijd tussen de beide ouders is en dat het op dit moment beter is voor [naam minderjarige] als er geen omgang plaatsvindt tussen haar en de man.
De rechtbank deelt de zorgen ten aanzien van [naam minderjarige] en is op grond van het vorenstaande van oordeel dat omgang op dit moment tussen de man en [naam minderjarige] ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van [naam minderjarige]. De rechtbank acht het derhalve in strijd met de zwaarwegende belangen van [naam minderjarige] om omgang tussen haar en de man momenteel te laten plaatsvinden.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de man het recht op omgang met [naam minderjarige] ontzeggen.
De beslissing
De rechtbank:
ontzegt de man met onmiddellijke ingang het recht op omgang met [naam minderjarige].
Deze beschikking is gegeven door mr. O.T. Brouwer, vice-president,
tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2005 in aanwezigheid van de griffier.