ECLI:NL:RBSHE:2005:AV7343

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
380332
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.E.M. Leclercq
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op rechtsverwerking in geschil over abonnementskosten en wilsgebrek

In deze zaak vordert Intermart B.V. van de gedaagde betaling van € 773,50 voor de verlenging van een abonnement op hun info-on-demand-systeem, dat liep van 5 juni 2004 tot en met 4 juni 2005. Daarnaast vordert Intermart € 13,05 aan vertragingsrente en € 117,98 aan buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde beroept zich op rechtsverwerking, stellende dat de gemachtigde van Intermart in een gesprek op 9 december 2004 heeft aangegeven dat er geen rechtsmaatregelen tegen hem zouden worden getroffen, wat door de gedaagde schriftelijk is bevestigd. Intermart betwist deze uitlatingen en stelt dat er sprake is van een vergissing van haar gemachtigde.

De kantonrechter oordeelt dat Intermart zich niet kan beroepen op de vergissing van haar gemachtigde, vooral omdat er geen reactie is gegeven op de bevestiging van de gedaagde. Het beroep op rechtsverwerking slaagt, wat betekent dat de vordering van Intermart wordt afgewezen en dat Intermart de proceskosten moet dragen. De gedaagde vordert ook restitutie van de door hem betaalde aansluitingskosten van € 113,50, vermeerderd met wettelijke rente. Hij stelt dat hij door medewerkers van Intermart is misleid over de voorwaarden van het abonnement, wat kan leiden tot een wilsgebrek.

De kantonrechter houdt de beslissing aan en laat de gedaagde toe tot bewijs van zijn stellingen. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting op 12 januari 2006, waar de gedaagde moet opgeven hoeveel getuigen hij wil horen en hun personalia. De gedaagde kan de benodigde stukken uiterlijk op 11 januari 2006 indienen bij de griffie. De verdere beslissing wordt aangehouden.

Uitspraak

R E C H T B A N K 's - H E R T O G E N B O S C H
KANTONRECHTER te EINDHOVEN
VONNIS
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intermart B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: A.P.M. Meijer, verbonden aan Justice B.V. te Rotterdam,
t e g e n :
de heer [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mw. mr. M. Sueters, verbonden aan de Stichting Rechtsbijstand Mobiliteitsbranche te Nijmegen.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie en voorwaardelijke eis in reconventie met producties,
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie met producties,
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
In conventie
2.1 Intermart vordert van [gedaagde] betaling van € 773,50 wegens verlenging van het abonnement van [gedaagde] op het info-on-demand-systeem van Intermart voor de periode van 5 juni 2004 tot en met 4 juni 2005. Verder vordert Intermart van [gedaagde] betaling van € 13,05 wegens tot 15 december 2004 vervallen vertragingsrente en € 117,98 wegens buitengerechtelijke incassokosten.
2.2 [gedaagde] betwist de vordering.
Primair beroept [gedaagde] zich daartoe op rechtsverwerking, subsidiair op bedrog, nog meer subsidiair op dwaling en nog meer subsidiair op een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Intermart. Verder stelt [gedaagde] dat de clausule in de overeenkomst dat het aangegane abonnement voor drie jaar wordt verlengd tenzij uiterlijk drie maanden voor de beëindiging van de lopende abonnementsperiode per aangetekend bericht is opgezegd moet worden aangemerkt als een onredelijk bezwarende voorwaarde ex artikel 6:233 aanhef sub a van het Burgerlijk Wetboek, in het bijzonder in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 6:236 sub j van het Burgerlijk Wetboek. Tenslotte voert [gedaagde] verweer tegen de vordering wegens buitengerechtelijke incassokosten.
2.3 Ten grondslag aan zijn beroep op rechtsverwerking legt [gedaagde] dat de gemachtigde van Intermart in een op 9 december 2004 plaatsgevonden gesprek desgevraagd aan de gemachtigde van [gedaagde] te kennen heeft gegeven dat er van de zijde van Intermart geen rechtsmaatregelen tegen [gedaagde] zouden worden getroffen en dat het dossier kon worden gesloten. Dit is door de gemachtigde van [gedaagde] schriftelijk bevestigd aan de gemachtigde van Intermart en aan [gedaagde] bij brieven van 10 december 2004. Desondanks werd [gedaagde] tóch gedagvaard door Intermart.
2.4 Intermart heeft hierover gesteld dat haar gemachtigde zich vergist moet hebben tegenover de gemachtigde van [gedaagde]. Intermart's gemachtigde heeft zich waarschijnlijk gebaseerd op de slotregel van een computerscherm die luidde dat Intermart het dossier wilde sluiten en het volgende computerscherm over het hoofd heeft gezien, waarop was vermeld dat de gegevens voor de procedure waren uitgedraaid.
2.5 De kantonrechter oordeelt dat Intermart zich tegenover [gedaagde] niet op een dergelijke vergissing van haar gemachtigde kan beroepen, zeker niet nu er op de bovenvermelde brief van de gemachtigde van [gedaagde] van 10 december 2004 niet is gereageerd met de mededeling dat men zich had vergist en waarom.
Het beroep op rechtsverwerking slaagt.
De vordering dient te worden afgewezen en Intermart dient de proceskosten te dragen.
Om redenen van processuele economie zal deze beslissing nog niet in een dictum worden neergelegd.
In reconventie
2.6 [gedaagde] vordert restitutie van de door hem betaalde aansluitingskosten ten bedrage van € 113,50 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2005, subsidiair vanaf de dag van het vonnis, tot de dag der algehele voldoening.
Voor het geval de verweren van [gedaagde] in conventie niet worden aanvaard vordert [gedaagde] ook ontbinding van de overeenkomst.
2.7 De zojuist vermelde voorwaardelijke vordering tot ontbinding kan buiten beschouwing blijven nu de vordering in conventie zal worden afgewezen.
2.8 Het beroep op rechtsverwerking, dat door [gedaagde] primair ten grondslag wordt gelegd aan zijn reconventionele vordering kan niet tot toewijzing van die vordering leiden. Wel is dat mogelijkerwijs het geval ten aanzien van het beroep van [gedaagde] op een wilsgebrek.
2.9 Aan zijn beroep op bedrog/dwaling legt [gedaagde] ten grondslag dat hij door de medewerkers van Intermart is misleid. Op 5 mei 2003 is er een gesprek geweest tussen [gedaagde] en diens zoon en twee heren van Intermart. De twee medewerkers van Intermart hebben uitgelegd hoe Intermart's info-on-demand-systeem werkt. Zij zeiden dat [gedaagde] één jaar op proef hiervan gebruik kon maken. Normaal zouden de abonnementskosten € 650,-- exclusief B.T.W. bedragen maar nu kon hij gebruik maken van het eenmalige aanbod dat hij uitsluitend de aansluitingskosten behoefde te betalen ten bedrage van
€ 95,--. Vóór het einde van het proefjaar zou Intermart telefonisch contact met hem opnemen teneinde te bezien of de "info-on-demand-service" voor het bedrijf van [gedaagde] zinvol was. Dan zou tevens gesproken worden over een eventuele verlenging van het contract. Vervolgens is [gedaagde] gevraagd om een machtiging te tekenen om de abonnementskosten van het proefjaar automatisch te kunnen incasseren. Dat heeft hij, in het bijzijn van de twee medewerkers gedaan. Hij heeft niet opgemerkt en de twee medewerkers van Intermart hebben er ook niet opgewezen, dat er in dat door hem ondertekende formulier iets anders stond dan de medewerkers hem hadden verteld: daarin staat immers ook dat de abonnementsperiode één jaar bedraagt en dat deze periode telkens voor een periode van drie jaar wordt verlengd tenzij uiterlijk drie maanden vóór de afloop van een periode schriftelijk en aangetekend is opgezegd.
2.10 Intermart heeft betwist dat haar medewerkers de door [gedaagde] beweerde uitlatingen hebben gedaan. Dat zij die uitlatingen niet hebben gedaan is aannemelijk omdat het ondertekende contract anders luidt en tevens vermeldt dat er géén aanvullende afspraken zijn gemaakt waarvan niet schriftelijk blijkt.
2.11 De door [gedaagde] gegeven voorstelling van zaken kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van een wilsgebrek dat moet leiden tot vernietiging van de overeenkomst en tot toewijzing van de vordering van [gedaagde].
Overeenkomstig zijn aanbod zal [gedaagde] dan ook worden toegelaten tot bewijs als na te melden.
2.12 In afwachting van de bewijslevering zal de kantonrechter elke verdere beslissing aanhouden, meer in het bijzonder de beoordeling van de ingeroepen toerekenbare tekortkoming en het onredelijk bezwarend zijn van het in de meergemelde akte opgenomen verlengingsbeding.
3. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
houdt de beslissing aan;
in reconventie:
laat [gedaagde] toe tot het bewijs van zijn stellingen zoals hierboven weergegeven in 2.9;
verwijst de zaak naar de rol van donderdag 12 januari 2006 te 9.30 uur;
bepaalt dat, indien [gedaagde] dit bewijs door middel van getuigen wil doen leveren, hij op genoemde rolzitting opgave doet van het aantal en de personalia van de te horen getuigen en van zijn verhinderdata en zo mogelijk die van de wederpartij, waarna door de kantonrechter datum en tijdstip voor het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
bepaalt dat [gedaagde] kan volstaan met ervoor zorg te dragen dat de stukken uiterlijk woensdag 11 januari 2006 vóór 10.00 uur ter griffie van de rechtbank sector kanton te Eindhoven voorhanden zijn;
houdt elke verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. W.E.M. Leclercq, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 1 december 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.