RECHTBANK 's-Hertogenbosch
Nevenzittingsplaats Breda
(conform het bepaalde in artikel 6 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen)
Parketnummer(s): 825071/05
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement
[in Nederland] tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum [1965]
wonende te [woonplaats verdachte],
thans gedetineerd in P.I. De Leuvense Poort te 's-Hertogenbosch,
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. [naam advocaat].
2 De tenlastelegging.
Verdachte staat terecht, terzake dat
1.
hij op of omstreeks 11 februari 2005 te [plaats in Nederland] opzettelijk en wederrechtelijk ruit(en) en/of een spiegelwand en/of lamp(en) en/of beeldscherm(en) en/of schilderij en/of een bedieningspaneel en/of telefoons), in elk geval enig goed, geheel of een dele toebehorende aan de U.W.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 februari
2005 tot en met 14 februari 2005 te [plaats in Nederland] (telkens) [naam slac[naam slachtoffer] (rechter) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga rechters opsporen en dan vermoord ik die, zij hebben ook mijn leven afgenomen" en/of "Of ik word in de gevangenis gestopt of jullie leven met de consequenties. Ik ga dan rechters vermoorden" en/of "Ik ga rechter [naam slachtoffer] vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht)
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 februari 2005 te [plaats in Nederland] opzettelijk en wederrechtelijk ruit(en) en/of een spiegelwand en lamp(en) en beeldscherm(en) en een schilderij en een bedieningspaneel en telefoons), toebehorende aan de het U.W.V., heeft vernield;
op tijdstip(pen) in de periode van 12 februari 2005 tot en met 14 februari 2005 te [plaats in Nederland] (telkens) [naam slac[naam slachtoffer] (rechter) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend de woorden gebruikt: Ik ga dan rechters vermoorden" en/of "Ik ga rechter [naam slachtoffer] vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.1 De bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 19 januari 2006.
- De aangifte van [naam slachtoffer] (pagina 17 van het dossier nr. PL2206/05-001817 van de politie [adres]).
- De aangifte van [naam slac[naam slachtoffer] (dossierpagina 2 van het dossier nr. PL2033/05-002755 van de politie [adres].)
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf en de maatregel.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf en de maatregel behoren te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf en de maatregel.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een aantal ruiten van het gebouw van het UWV te [plaats in Nederland]. In dat gebouw heeft hij bovendien een aantal goederen vernield, te weten een spiegelwand, lampen, beeldschermen, een schilderij, een bedieningspaneel en telefoons.
Voorts heeft verdachte meermalen [naam slac[naam slachtoffer] indirect bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. [naam slachtoffer] is rechter bij de rechtbank te [plaats in Nederland].
De bewezenverklaarde feiten zijn ernstig. De rechtbank tilt in het bijzonder zwaar aan de bedreigingen in de richting van [slachtoffer]. Die bedreigingen zijn niet alleen zeer kwalijk vanwege de grote impact ervan op [slachtoffer] persoonlijk, maar ook vanwege het verband ervan met haar functie als rechter bij de rechtbank te [plaats in Nederland] en haar betrokkenheid als zodanig bij een eerdere strafrechtelijke veroordeling van verdachte.
Verdachte is tot het plegen van de bewezenverklaarde misdrijven gekomen naar aanleiding van een reeds jarenlang bestaand conflict met het UWV. Hij is eerder veroordeeld wegens het plegen van vernielingen ten nadele van het UWV. Ook is hij eerder met justitie in aanraking gekomen in verband met bedreiging, illegaal wapenbezit, en meermalen gepleegde poging tot doodslag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich ook ná 14 februari 2005 herhaaldelijk en in niet mis te verstane bewoordingen zeer bedreigend heeft uitgelaten in de richting van [naam slachtoffer], laatstelijk ter terechtzitting van 19 januari 2006. Verdachte staat thans weliswaar niet terecht voor de ná 14 februari 2005 geuite bedreigingen, maar die latere bedreigingen zijn wel van belang bij de beantwoording van de vraag of- en in hoeverre de bewezenverklaarde bedreigingen serieus genomen moeten worden. Ook het feit dat hij blijkens zijn eerdere veroordelingen in staat is gebleken om tot het gebruik van fors geweld over te gaan, speelt daarbij een rol.
Mensen die een ander bedreigd hebben geven vaak kort daarna, bijvoorbeeld tijdens hun verhoor door de politie, zelf aan dat zij met de bedreiging slechts hun kwaadheid tot uitdrukking hebben willen brengen en dat het nooit de bedoeling is geweest om datgene waarmee gedreigd werd ook daadwerkelijk uit te voeren.
Anders dan in veel andere gevallen waarin iemand met de dood bedreigd wordt, is in deze zaak duidelijk dat de bedreigingen bijzonder ernstig genomen moeten worden, omdat zij niet kunnen worden opgevat als een incidentele en emotionele overreactie van verdachte op iets dat zijn woede heeft opgewekt. Verdachte heeft er immers bij herhaling en op diverse momenten geen twijfel over laten bestaan dat hij van plan is om zijn dreigementen werkelijk ten uitvoer te brengen. Steeds weer heeft hij zijn bedreigingen in de richting van [naam slachtoffer] herhaald en ter terechtzitting van 19 januari 2006 heeft hij aangegeven dat hij zijn dreigementen zal uitvoeren, tenzij op de dag van de uitspraak in deze strafzaak een bedrag van 2,4 miljoen euro aan hem zal worden uitbetaald, zijn rijbewijs aan hem zal worden teruggegeven en zijn strafblad zal zijn geschoond. Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 januari 2006 in alle rust en herhaaldelijk aangegeven rekening te houden met een levenslange gevangenisstraf, mocht op de dag van de uitspraak aan zijn voorwaarden niet zijn voldaan.
In 2002 is omtrent verdachte een psychiatrisch rapport opgemaakt door drs. E.C. van IJken, psychiater. Ook in de strafzaak die toen aanleiding gaf tot het opmaken van dat rapport, ging het om delicten die gepleegd werden omdat verdachte zich bedrogen voelde door het GAK (thans UWV) en justitie. Drs. Van IJken kwam tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van die delicten leed aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, bestaande in een persoonlijkheidsstoornis, met als kenmerken krenkbaarheid en een zwart-wit reactiepatroon, gericht op gelijk krijgen. De kans op recidive werd destijds door drs. Van IJken zeer groot geacht, omdat vanuit het standpunt van verdachte recidive alleen te voorkomen zou zijn als er genoegdoening zou komen in de vorm van excuses door het GAK en door justitie. Zonder die genoegdoening zou verdachte volgens drs.Van IJken door middel van wraak genoegdoening gaan zoeken en opnieuw komen tot een delict, waarbij een toename van het gebruikte geweld te verwachten zou zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte inmiddels verder verhard is in zijn houding ten opzichte van het UWV en van justitie.
In zijn brief d.d. 15 februari 2005 aan de rechter-commissaris in de rechtbank te [plaats in Nederland], meldt drs. P. Zonneveld, justitieel forensisch psychiater dat verdachte sterk redeneert vanuit zijn narcistisch perspectief , geen afstand kan nemen van zijn situatie en gefixeerd is geraakt op de gedachte dat hij onrechtvaardig behandeld is. Verdachte is gepreoccupeerd met het gevoel onrechtvaardig te zijn behandeld en vindt dat de rechter zijn probleem moet oplossen. Verdachte gaat hier op een waanachtige wijze mee om. Er is sprake van een forse persoonlijkheidsstoornis met narcistische maar ook autistische kenmerken en ook is sprake van ontwikkeling van persoonlijkheidspsychopathie, aldus drs. Zonneveld. Hij heeft een opname van verdachte in het Pieter Baan Centrum geadviseerd, voor het uitbrengen van een dubbelrapportage.
Verdachte is opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum, maar heeft iedere medewerking aan het uitbrengen van een dubbelrapportage geweigerd. Drs. B. Holscher, als psychiater verbonden aan het Pieter Baan Centrum, is ondanks de weigering van verdachte om aan het onderzoek mee te werken tot de conclusie gekomen dat verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Ook drs.E.H. Ameling, psycholoog, eveneens verbonden aan het Pieter Baan Centrum, is tot die conclusie gekomen en is van mening dat het tenlastegelegde in enigszins verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Beide gedragsdeskundigen hebben zich in het door hen opgemaakt rapport d.d. 15 december 2005 onthouden van het geven van een advies.
Verdachte heeft blijkens een brief van het Leger des Heils afdeling jeugdzorg en reclassering niet willen meewerken aan het uitbrengen van een voorlichtingsrapport. Hij is evenmin bereid om aan de totstandkoming van enige andere rapportage mee te werken. Ook heeft hij bij herhaling aangegeven voor geen enkele vorm van hulpverlening of begeleiding open te staan. Slechts inwilliging van zijn genoemde voorwaarden zal hem naar eigen zeggen kunnen weerhouden van het ten uitvoer brengen van de door hem geuite bedreigingen.
De rechtbank is op grond van de bevindingen die blijken uit voormelde brief d.d. 15 februari 2005 van drs. P. Zonneveld, forensisch psychiater en uit het rapport d.d. 15 december 2005 van het Pieter Baan Centrum, van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond. Zij neemt over de conclusie van drs. Ameling, psycholoog, dat het tenlastegelegde in enigszins verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk, gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde bedreigingen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaromtrent stelt. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is omschreven in artikel 285, eerste lid van het wetboek van strafrecht. Voorts eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die maatregel, nu het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de kans dat verdachte zich opnieuw aan soortgelijke feiten zal schuldig maken en de kans dat hij zijn eerder geuite dreigementen ten uitvoer zal leggen, in sterke mate aanwezig zijn.
Gelet op de ernst van de feiten en de sterke mate waarin die aan verdachte kunnen worden toegerekend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd is, noodzakelijk is en dat met een andere of lagere straf niet kan worden volstaan.
De rechtbank zal derhalve de eis van de officier van justitie volgen en verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Tevens zal zij de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte behandeling behoeft, mede gelet op de conclusie van het door drs. Zonneveld verrichte psychiatrisch onderzoek.
12 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 37, 37a, 37b, 57, 285 en 350 van het wetboek van strafrecht.
13 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF MAANDEN.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en beveelt daarbij dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Paling, voorzitter, mr. Alferink en mr. Volkers, rechters, in tegenwoordigheid van Klostermann, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 februari 2006.